Inhoudsopgave
- Inleiding
- Dierlijke organen
- Medische risico’s
- Effectief?
- Mensbeeld
- Morele orde?
- Dierethiek
- Geneeskunde en normen
1. Inleiding
Op initiatief van de overheid loopt momenteel een publieke discussie over het gebruik van dierlijke organen voor patiënten die een donororgaan nodig hebben. Momenteel zijn er wachtlijsten van mensen die op een donororgaan wachten. Soms overlijden mensen terwijl ze op zo’n wachtlijst staan.
Het chronische tekort aan donororganen ten behoeve van transplantatie zou in de toekomst mogelijk (deels) kunnen worden opgevangen door het gebruik van organen van dieren. In dit verband wordt vooral gedacht aan varkens. Wat hiervan te denken?
2. Dierlijke organen
Als mogelijkheid om het tekort van organen op te heffen wordt onder meer gedacht aan het gebruik van dierlijke organen. Dit noemt men xenotransplantatie (xeno = vreemd). Reeds een aantal jaren wordt daarnaar onderzoek verricht met varkens. Om te voorkomen dat zo’n dierlijk orgaan onmiddellijk door het lichaam van de ontvanger wordt afgestoten en afgebroken, moeten die varkens eerst genetisch worden gemanipuleerd. De genetische informatie nodig voor de aanmaak van bepaalde menselijke eiwitten wordt in de dierlijke cellen gebracht. Daardoor gaan de organen er meer menselijk ‘uitzien’ en vindt de ontvanger ze minder ‘vreemd’ dan gewone dierlijke organen. Op dit punt zijn de laatste tijd belangrijke vorderingen gemaakt.
3. Medische risico’s
In januari 1998 bracht de Gezondheidsraad een advies uit inzake xenotransplantatie. De Gezondheidsraad ziet geen fundamentele ethische bezwaren. Wel wijst de raad op de vele medische problemen en onzekerheden die nog overwonnen moeten worden, voordat deze techniek bij mensen toepasbaar zou zijn. Zelfs wordt gesteld dat het op dit moment de vraag is of de techniek ooit tot een klinische toepassing zal leiden.
Er zijn risico’s van infectie door bepaalde virussen of bacteriën die het dierlijke orgaan meebrengt.
Er zijn risico’s van infectie door bepaalde virussen of bacteriën die het dierlijke orgaan meebrengt. Daarbij gaat het niet alleen om infecties die het dier van buitenaf heeft opgelopen. Die kunnen in principe worden voorkomen door de dieren steriel te houden. Het gaat vooral ook om mogelijk schadelijke virussen die als het ware in het erfelijke materiaal van dieren verborgen liggen en onder bepaalde omstandigheden kunnen vrijkomen. Misschien is dit een structureel probleem, waarvoor geen echte oplossing bestaat. Het is echter denkbaar dat wegens de enorme druk tot orgaantransplantatie men tot xenotransplantatie overgaat, zonder dat de risico’s realistisch ingeschat kunnen worden. Mag men mensen aan niet goed in te schatten risico’s blootstellen?
De Gezondheidsraad is in elk geval van mening, dat als al tot xenotransplantatie wordt overgegaan, de ontvangers, maar ook de mensen in hun omgeving, onder medische controle zullen moeten staan, om zonodig tijdig te kunnen ingrijpen. Dit betekent een medicalisering van het leven van orgaanontvangers en van hun sociale omgeving, die op de betreffende personen een behoorlijke druk kan leggen.
4. Effectief?
Naast de medische risico’s is er de onzekerheid over de effectiviteit van de xenotransplantatie. Bijvoorbeeld een nier doet in een varken wel hetzelfde werk als in de mens, maar het lichamelijk functioneren van varken en mens verschilt. In hoeverre kan een varkensnier de functie van een nier in de mens goed overnemen? Voor een lever, die nog sterker soortspecifiek functioneert dan een nier, is die vraag nog dringender. In elk geval gaat men ervan uit dat voorlopig xenotransplantatie slechts zou kunnen dienen als tijdelijke maatregel in een acute levensbedreigende situatie. Niet lang na de xenotransplantatie zou toch een andere oplossing moeten worden gevonden en meestal zal dat een humaan orgaan zijn. De bijdrage aan de vermindering van de orgaanschaarste zal dus voorlopig zeer beperkt zijn.
5. Mensbeeld
De transplantatiegeneeskunde hangt samen met een visie op het lichaam als een hele ingewikkelde machine die bestaat uit in principe vervangbare onderdelen. Een steeds verdergaande toepassing van de orgaantransplantatie zal deze benadering en beleving van het lichaam versterken. Het gevaar bestaat dat dit een opvatting bevordert van het lichaam als het voertuig van de ziel dat op zichzelf alleen waarde heeft als orgaanleverancier. Dit zou op termijn de volledige beschermingwaardigheid van mensen bij wie geen ‘uitingen van de ziel’ waargenomen kunnen worden, kunnen ondermijnen. Xenotransplantatie zou deze ontwikkeling, dus inclusief verminderde bescherming van de meest kwetsbare medemens, nog kunnen bevorderen. Het vechten voor het leven van sommigen zou dan meebrengen dat het leven van anderen minder bescherming ontvangt. Degenen die zich inzetten voor orgaantransplantatie of voor onderzoek naar xenotransplantatie beogen dit helemaal niet. Maar technieken brengen een bepaalde moraal mee, of gebruikers dat nu beogen of niet.
6. Morele orde?
Een christelijke visie op de schepping gaat ervan uit dat God in de geschapen werkelijkheid een bepaalde orde heeft gelegd die we dienen te respecteren. Weliswaar leven we nu in een geschonden werkelijkheid waarin de ordeningen van de schepping niet zonder meer herkenbaar zijn. Dit wil nog niet zeggen dat voor deze werkelijkheid geen normatieve ordeningen meer gelden. De vraag is nu dus of bij xenotransplantatie niet alleen een natuurlijke orde, maar ook een morele orde wordt doorbroken, waarvan we moeten verwachten dat het meer problemen zal veroorzaken dan oplossen. Een nadere bestudering van deze vraag lijkt mij wenselijk. Daarbij gaat het onder meer om een bezinning op de verhouding tussen natuurlijke orde en scheppingsorde.
7. Dierethiek
Ook vanuit de dierethiek zijn bezwaren te noemen. De ‘donor’-dieren (meestal brondieren genoemd) zullen, zoals we zagen, allereerst genetisch gemanipuleerd moeten worden om de sterke immunologische afstoting door de ontvanger te verminderen. Om de doelmatigheid van het fokken van genetisch gemanipuleerde dieren te vergroten zal bij die dieren vermoedelijk bovendien een vorm van kloneren worden toegepast. Vervolgens dienen de dieren steriel, en dus niet erg diervriendelijk, gehouden te worden. Ook als men deze ingrepen principieel niet geheel wil afwijzen, betekenen ze nog wel een aantasting van het welzijn en de integriteit van het dier als schepsel van God.
8. Geneeskunde en normen
De moderne geneeskunde biedt vele mogelijkheden waarvan met dankbaarheid gebruik gemaakt kan worden. Maar niet alles wat technisch kan, is ook aanvaardbaar en wenselijk. Aan de xenotransplantatie kleven althans vooralsnog zoveel bezwaren dat ik daar zeer terughoudend tot afwijzend tegenover sta. In elk geval is experimenteel onderzoek met patiënten nu niet aanvaardbaar. Er heeft nog onvoldoende bezinning plaatsgevonden op deze ontwikkeling om nu reeds te besluiten deze techniek verder te ontwikkelen. Ondertussen kan het onderzoek naar minder bezwaarlijke alternatieven voortgaan (onder meer naar mogelijkheden van kweken van gespecialiseerde stamcellen en weefsels in het laboratorium).
Niet alles wat technisch kan, is ook aanvaardbaar en wenselijk.
Onze moderne, verwereldlijkte samenleving kenmerkt zich door het streven het leven en onze levensstijl veilig te stellen met alle mogelijke middelen. Dit streven gaat samen met een bepaalde opvatting van de wereld. De opvatting namelijk dat de mens vrijelijk over de natuur, inclusief de menselijke natuur kan beschikken. De verwachting van de komst van het Koninkrijk van God, die door het christendom vrij algemeen in onze cultuur leefde, is verwereldlijkt tot het toekomstscenario van een samenleving waarin we lang, gezond en gelukkig leven door onze medisch-technische mogelijkheden. Deze benadering behelst een gevaar om alle medisch-technische mogelijkheden ook te gaan toepassen en dan later wel te zien wat eventueel nadelige effecten zijn. Vanuit christelijk standpunt dienen wij ons voortdurend te bezinnen op de waarden die God ons voorhoudt in Zijn Woord en in Zijn schepping en op de normen die daaruit voortvloeien. Leven volgens die normen is nodig om aan de bestemming van de schepping en het leven te beantwoorden. Vooralsnog overheerst de gedachte dat xenotransplantatie aan die normen niet voldoet.
Prof. dr. H. Jochemsen. De auteur was directeur van het Prof. dr. G. A. Lindeboom Instituut en bijzonder hoogleraar medische ethiek. Sinds 1 juli 2008 is hij bijzonder hoogleraar reformatorische wijsbegeerte aan de Universiteit van Wageningen vanwege de Stichting voor Christelijke Filosofie.