De centrale kenmerken van creationisme

| Aangepast 28-02-2025 | Geplaatst 30-01-2016 | Leestijd 10 minuten

Centrale kenmerken van het creationisme, vaak 'jonge aarde creationisme' genoemd, zijn meer in overeenstemming met de Bijbel dan theïstische evolutie. In de in dit artikel beschreven visie komt de grootheid en glorie van God duidelijk naar voren. Het geloof is niet strijdig met de wetenschap, gaat niet tegen het verstand in, maar gaat ons verstand te boven.

1. Inleiding

In het artikel over de theïstische evolutie wordt aangetoond dat de wereldbeschouwing van theïstisch evolutionisten onsamenhangend en inconsistent is. Verder blijkt dat diverse in het artikel genoemde filosofische opvattingen niet of nauwelijks in overeenstemming zijn met Gods Woord. In dit artikel worden als tegenhanger de centrale kenmerken van het creationisme (vaak jonge aarde creationisme genoemd) weergegeven, die meer in overeenstemming zijn met de Bijbel. Daarbij zullen deze kenmerken weer worden besproken aan de hand van de volgende vier kernvragen:

  1. Wat is echt? Dit is de ontologische vraag, de vraag naar het ’zijn’ van de soorten dingen die bestaan.
  2. Hoe zijn de wereld en het leven op aarde ontstaan? Dit is een etiologische vraag, de vraag ​​naar de oorzaak van iets.
  3. Hoe kunnen we dat weten? Dit is de epistemologische vraag, de vraag naar de kennisbron.
  4. Hoe moeten we leven? Dat is een ethische vraag, de vraag naar wat goed en kwaad is.

Aan het eind van het artikel zullen nog enkele slotopmerkingen worden gemaakt.

2. Ontologische opvattingen

“In het begin schiep God de hemel en de aarde” (Gen. 1:1; Mal. 2:10; Joh. 1:1-3; Kol. 1:16-17, Hebr. 1:10; 11:3). Hemel en aarde hadden een begin; God bestaat en is de oorzaak. God is een noodzakelijk wezen, en de wereld en alles wat daarin is, is afhankelijk. Dat wil zeggen: God zou kunnen bestaan ​​zonder de wereld, maar niet vice versa. Met andere woorden, de wereld dankt zijn bestaan ​​en voortbestaan ​​aan God. God als de eerste oorzaak van de wereld maakt alle andere dingen mogelijk en die dingen zijn dus afhankelijk van God om werkelijkheid te worden. God is de intelligente Schepper/Ontwerper van het universum, en niets kan Hem ertoe brengen om anders te handelen dan volgens Zijn eigen keuzes en wil (Daniël 4:35; Openb. 4:11).

God is dus absoluut soeverein. Hij is almachtig, alwetend (Hij weet alles, zelfs het aantal haren op ons hoofd en de gedachten die we koesteren), alomtegenwoordig (niets gaat buiten Zijn aandacht om), en is absoluut goed en perfect (Hij is een God van de waarheid, Hij kan niet liegen, en kan het kwaad niet goedkeuren) (Matt. 5:48, 10:30; Num. 23:19; Ps. 139: 7-10; Jes. 40:12-14, 18, 21, 22, 25, 26, 28, 65:16; Hab. 1:13; Tit. 1:2). Gods creatieve activiteit een uitdrukking van kennis, wijsheid, en bekwaam vakmanschap (Job 37:16; Ps.147: 5; Spr. 3:19; 1 Joh. 3:20).

God is ook een voorbeeld van rationaliteit, intelligentie en morele voortreffelijkheid

God is een geestelijk wezen, een immaterieel, onzichtbaar, geestelijk wezen (Joh. 4:24; 1 Tim. 1:17). God is ook een voorbeeld van wat een persoon is. Hij is een voorbeeld van gedachten, kennis, en diverse andere psychische eigenschappen van het bewustzijn, zoals gevoelens, houdingen, verlangens en keuzes die bepalend zijn voor Zijn eigen bewuste leven (Ps. 45:7; 51:6; 139:17-18; Jes. 55:11; Jer. 18: 9-10; Ez. 18:23, Rom. 9:18; 1 Kor. 2:11). Hij zei “… IK BEN WIE IK BEN …” (Ex. 3:14), wat onder andere betekent dat dat God dingen kent vanuit een onmiddellijk en direct persoonlijk gezichtspunt (1 Kor. 2:11); Hij is onveranderlijk, daarom behoudt Hij Zijn identiteit door de tijd heen (Ps. 90:2; Mal. 3:6; Jak. 1:17). God is ook een voorbeeld van rationaliteit, intelligentie en morele voortreffelijkheid (kennis, wijsheid, waarheid, heiligheid, vriendelijkheid, mededogen, en ga zo maar door). God is een geestelijk wezen, waaruit volgt dat het bewustzijn en mentale eigenschappen in werkelijkheid fundamenteler zijn dan de fysieke realiteit.

God schiep allerlei dingen, maar mensen zijn uniek in de zin dat ze zijn geschapen naar het beeld van God, daarom lijken zij op of zijn als Hij (Gen. 1:26-27; 5:1-2; Ps. 100:3; Kol. 3:10; Jak. 3:9). Als menselijke wezens personen zijn, dan zijn zij en God van eenzelfde soort, omdat de menselijke personen gelijkenis met hun Schepper dragen. Om meer specifiek te zijn, de mensen zijn immateriële spirituele zielen en hebben materiële lichamen (Ps. 31:9; Matt. 10:28); ze weten dingen over zichzelf onmiddellijk en rechtstreeks vanuit een eerste persoon perspectief (1 Kor. 2:11); ze hebben een bewust mentaal ‘ik’ dat ín de loop van de tijd hetzelfde blijft; ze zijn personen die de macht hebben om iets te willen doen of na te laten, en ze kunnen handelen met een doel in gedachten en kunnen plannen hoe ze hun doelen kunnen bereiken (Rom. 6:13,19; 12:1). Ze hebben ook een wezen of aard – menselijkheid en persoonlijkheid – dat hun lidmaatschap van de geschapen orde “mensheid” bepaalt.

3. Etiologische opvattingen

God schiep de wereld en wat daarin is door directe actie en indirecte processen, met enkele eenvoudige commando’s: “Laat er zijn. . . en het was zo”. De mens was een uitzondering; God schiep hem vanuit de bodem van de aarde en blies Zijn geest in hem (Gen. 2:7; Pred. 12:7; Zach. 12:1). In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Geen enkel zichtbaar of onzichtbaar ding werd zonder Hem geschapen. Hij was er daarom vóór alle dingen en in Hem blijven alle dingen bestaan. Het Woord werd ook vlees; Hij is Jezus Christus, onze Redder en Heer (Joh. 1:1-3,10,14; Kol. 1:16-17; 2:19).

Leven vraagt ​​om een ​​leven-Gever.

Leven vraagt ​​om een ​​leven-Gever, namelijk de Heilige Geest (Joh. 6:63). De dood is de afwezigheid van leven, in drie betekenissen. Er is dood wanneer de ziel of geest gescheiden wordt van het lichaam (Joh. 19:30; Hand. 7:59; Jak. 2:26); er is de geestelijke dood (Joh. 3:1-7; 5:24-25; Rom. 6:23; Jak. 5:20); er is dood, die een eeuwige scheiding van God inhoudt (Openb. 2:11; 20:6; 14-15; 21:8). God belooft nieuw leven in deze wereld, en nieuwe, verheerlijkte, lichamen bij de opstanding van de doden (1 Kor. 15:42-57).

Het is een goed en redelijk principe dat iemand alleen iets kan doorgeven wat hij of zij zelf bezit. Persoonlijkheid, intelligentie, macht en morele aard kunnen alleen worden doorgegeven door Iemand die reeds een intelligent, krachtig en moreel hoogstaand persoon is. Jezus zei bijvoorbeeld: “Het is de Geest die leven geeft; het vlees doet geen nut; de woorden die ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven” (Joh. 6:63). Er wordt in de Bijbel geen enkel voorbeeld genoemd van materie die de oorzaak van leven is, hoewel er wel veel voorbeelden zijn van geesten die invloed hebben op materie, van materie die tot leven komt wanneer de geest van God binnenkwam, en materiële lichamen die lijken worden wanneer de geest hen verliet (Gen. 35:18; 1 Kon. 17:17; 21, 22; Matt. 10:1,20; Hand. 2:1-4, 38;16:16-18).

4. Epistemologische opvattingen

Christenen hebben tenminste drie bronnen van kennis.

a. De eerste is de persoonlijke kennis, namelijk kennis over henzelf, en mentale toestanden van denken, voelen, verlangen, enzovoort. God heeft ieder mens uitgerust met een set van vermogens en capaciteiten om te communiceren met Hem, de wereld om zich heen, en de medemensen. De vermogens bestaan ​​uit de spirituele, mentale en morele aspecten van de ziel. Elk vermogen bestaat uit duizenden capaciteiten die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en kunnen functioneren, hetzij op de manier die de Schepper bedoeld heeft, hetzij op een disfunctionele manier. Fundamentele capaciteiten, zoals gedachten, geloof, gevoel, gevoelens, emoties, verlangens, keuze en willen, zijn ook de fundamentele categorieën van de ziel. En omdat ze natuurlijke soorten entiteiten zijn, zijn ze te beschrijven en te verklaren. Onze zintuigen zijn aan ons gegeven met het oog op het verkrijgen van kennis over hoe de wereld buiten onszelf is. We zien dat iets rood is, horen dat een geluid hard is, ruiken dat iets verrot is, dus er moeten kleuren, geluiden en geuren bestaan; ze zijn geen constructies of verbeelding van de geest, maar echte realiteiten in de wereld.

Dit houdt in dat goede kennis van menselijke wezens wordt verkregen door een goed begrip van hun spirituele ziel, en niet alleen door het begrijpen van hun lichaam of hersenen. Om het anders te zeggen: de kennis van de geestelijke ziel/geest kan niet worden gereduceerd tot kennis van het lichaam/brein en de verschillende functies of mechanismen ervan en worden vervangen door de biologie en de neurowetenschappen.

b. Een tweede bron van kennis is de geschapen wereld of de natuur, door theologen Gods algemene openbaring genoemd (Ps.19:1-3; Rom. 1:19-20; 2: 14-15; Ef. 2:10). Deze wereld wordt bestudeerd door de methoden van de wetenschap.

c. Er is ook een derde bron van kennis, en dat is Gods bijzondere openbaring, namelijk onze Bijbel (Spr. 30:5-6; Matt. 22:29, Joh. 17:17; 1 Thess. 2:13; 2 Tim. 3:16; 2 Petr. 1:19-21; 3:15-16; Jud. 3). Twee punten moeten worden benadrukt. Allereerst is er een duidelijk verschil tussen enerzijds “wetenschap waarmee vermeende feiten door de mens verklaard kunnen worden, en anderzijds de Schrift als zekere feiten over God die door God zijn gegeven en verklaard” (Mayhue 2008, blz. 109). Wat Richard Mayhue zei in deze geciteerde passage, zei hij elders wat anders: “Openbaring omvat niet wat de mens zelf heeft ontdekt, maar is dat wat God laat zien wat de mens anders niet zelf kon vinden. Algemene openbaring in de natuur, zoals gedefinieerd door bijzondere openbaring, onthult het bestaan ​​van God, de glorie van God, de kracht en de intelligentie van God, de goedheid van God, en de in zonde (kwaad) gevallen mensheid” (Mayhue 2008, blz. 119). Met andere woorden, bijzondere openbaring (de Bijbel) waarmerkt wat de mens ontdekt in en door algemene openbaring; de natuur is dus niet “het 67ste boek van de Bijbel” (Mayhue 2008, blz. 105-129). Het tweede punt is dat voorstanders van het jonge-aarde creationisme de Schrift aanvaarden als hun hoogste bron van kennis en absolute autoriteit in alle zaken waarover zij spreekt.

5. Ethische opvattingen

Er is kwaad (de dood, pijn en frustratie) in de wereld. Dood, pijn en frustratie kwamen in de wereld als gevolg van de opstand van Adam tegen God (Gen. 3;4:8; 6:5; 8:21; Pred. 7:29; 9:3; Marc. 7:21-23; Rom. 5:12,14,17,21; 8:20-22). Het resultaat is een radicale wanverhouding tussen enerzijds wat de wereld en alles wat erin is, en anderzijds hoe het oorspronkelijk bedoeld of ontworpen was. Corruptie en disfunctie zijn de harde realiteit van de wereld waarin we leven.

Een deel van de aard van de mens wordt gevormd door zijn morele vermogens (Rom. 2:14-15), die God in de mens legde toen Hij hem schiep (Pred. 7:29). Ethische voorschriften en moraal zijn daarom geworteld in de natuur van God (1 Petr. 1:14-16), en wat God voor de mens nodig vond, is wat Hij zelf was en is. Er is geen beter bewijs hiervoor dan het bevel: “Wees heilig, want Ik ben heilig” (Lev. 11:44; 1 Petr. 1:16).

6. Slotopmerkingen

In de hierboven beschreven visie komt de grootheid en glorie van God duidelijk naar voren. Dit is voor de mens(elijke geest) belangrijker en gezonder / gezondmakender dan menselijk gefilosofeer over wie of wat God zou kunnen zijn. Dat soort filosoferen geeft uiteindelijk alleen maar misleiding, en geestelijke verwarring en duisternis.

Het geloof gaat niet tegen het verstand in, maar gaat ons verstand te boven.

Wetenschap kan uiteraard zeer nuttig zijn. God heeft de mens een verstand gegeven, waarmee hij de wetmatigheden in de schepping kan proberen te ontdekken en te begrijpen en met de verkregen kennis tot zegen kan zijn. Maar wetenschap zich niet kan bezighouden met het bovennatuurlijke omdat het niet waarneembaar is, maar wat wij alleen maar door geloof kunnen leren kennen. Dat geloof is niet strijdig met de wetenschap, maar gaat erboven uit. Met andere woorden: het geloof gaat niet tegen het verstand in, maar gaat ons verstand te boven.

Wat God in de Bijbel weergeeft, is goddelijke openbaring door de Heilige Geest, die mensen heeft geïnspireerd tot het schrijven van de Bijbel. Deze goddelijke openbaring gaat uit boven wetenschap van mensen. In essentie is de Bijbel een geestelijk boek. Het beoogt niet een natuurwetenschappelijke verklaring te geven van hoe God de schepping heeft gemaakt, maar het gaat over het gegeven dat de mens in zonde is gevallen en een Verlosser nodig heeft. Die Verlosser om mensen te redden van de eeuwige dood is in de volheid des tijds gekomen (Gal. 4:4), namelijk Jezus Christus, Gods Zoon, die Zijn zondeloos leven gaf en met een verheerlijkt lichaam opstond uit de dood. God vraagt geloof en vertrouwen in Hem en in Jezus. We hoeven niet alles te weten en te proberen met filosofie Gods geheimen te ontsluieren. Alleen door geloofsgemeenschap met God door de Heilige Geest kan en zal God openbaren wat Hij voor ons nodig acht.

Auteur: Callie Joubert ~ Vertaling en bewerking: Piet Guijt


Literatuur

  • Theistic Evolution: An Incoherent and Inconsistent Worldview? In: Answers Research Journal 5 (2012): 99–114.
  • Mayhue, R. L. 2008. Is nature the 67th book of the Bible? In Coming to grips with Genesis. Biblical authority and the age of the earth, ed.
  • T. Mortenson and T. H. Ury, pp. 105–129. Green Forest, Arkansas: Master Books.

Niets uit dit artikel mag worden zonder uitdrukkelijke toestemming van de stichting en de auteur / vertaler worden overgenomen, gekopieerd of gebruikt worden. Uiteraard mag volgens de gangbare regels van bronvermelding er wel naar verwezen worden in andere publicaties. Neem bij twijfel eerst contact met ons op via het contactformulier.

Help je mee?

Heb je een artikel gelezen en heeft het je geholpen? We zouden het waarderen als je een paar euro overmaakt, zodat de website online beschikbaar blijft.

Meer lezen?

Share This