1. Inleiding op de brief van Jacobus, een korte karakteristiekĀ (4)
Het gaat in Jacobus 5 niet om gebedsgenezing! Het gaat wel over gebed en genezing, gebed en verhoring, zalving met olie en geloof, over de oudsten en de gemeente, schuldbelijdenis en vergeving, over lijden om Christus wil en gezond worden. Over ziek-zijn in relatie tot God en de naaste, en in het bijzonder de naaste als lid van de christelijke gemeente.(1)Ā Het gaat om dienst, diakonia, dienst van mensen aan God en aan elkaar. Het gaat om dienst Leitourgia. Jac.5 als liturgisch- sacramenteel gebeuren.(2)Ā Het gaat om de kerk, Kuriake, het volk dat van de Heer is, met name in haar plaatselijke verschijningsvorm. Het gaat om genezing. De genezing van het zieke, uitgeputte gemeentelid, gezien in het kader van de gemeente.
En de genezing van de gemeente heeft de genezing van de volkeren tot doel. (Openb. 22: 2) Dr. K.J. Kraan schrijft: āVan een algemene instelling is geen sprake. Noch van precisie-voorschriften, hoe deze dienst moet functioneren. Maar de gedachte, dat de gemeente der gelovigen een opdracht heeft inzake bevrijding van gebondenen en genezing van zieken is zo diep in het Oude en Nieuwe Testament geworteld en berust zo zeer op het wezen der gemeente, dat het ontrouw moet heten, dat deze dienst, die eeuwenlang door de kerk met veel zegen is uitgeoefend, in later eeuwen zo schromelijk is verwaarloosd en zelfs als gemeentetaak is ontkend.ā (3)
De brief van Jacobus is een zeer praktische brief met veel adviezen, waarbij in de Griekse tekst veelvuldig gebruik wordt gemaakt van de gebiedende wijs.
Het is triest te constateren, dat eeuwenlang in prediking en catechese accenten zijn gelegd, die niet joods-christelijk maar Grieks-heidens (dualistisch) van aard zijn. De gevolgen daarvan zijn tot op heden merkbaar. Gelukkig worden er sinds de jaren vijftig ook heel andere geluiden gehoord. De vele boeken in binnen- en buitenland, waarin het evangelie van Jezus Christus gerelateerd wordt aan de āhele mensā getuigen daarvan.
De brief van Jacobus is doortrokken van het gedachtegoed van het Oude Testament. Allerlei woorden en begrippen hebben hun wortel in Gods vroegste openbaring aan Israƫl. Er is veel verwantschap met het oudtestamentische chokma of de wijsheidsliteratuur. Het boek Spreuken bijvoorbeeld. Er zijn ook verzen die overeenkomen met het apocriefe boek Jezus Sirach.
De personen die ten tonele worden gevoerd zijn allen gelovigen uit het O.T.Ā (5)Ā Deze verwantschap met het O.T. is begrijpelijk, wanneer we in de schrijver Jacobus de broeder van Jezus zien,Ā (6)Ā net als Hij een āzoon van IsraĆ«lā, uit het geslacht van David. De lezers van deze brief zijn Christenen met een duidelijk Joodse achtergrond. Zij hebben Jeruzalem vanwege vervolgingen (Hand. 8: 1; 11: 19) moeten verlaten en hebben zich gevestigd op het Palestijnse platteland en in gebieden ten noorden van Palestina. (SyriĆ«, FeniciĆ«).
Wanneer wij, met Grosheide (7), deze brief dateren in 43, 44 na Chr. (vermoedelijk de oudste in het NT), dan bevinden we ons nog helemaal in de sfeer van de Joodse geloofsbeleving. De lezers hebben Jezus als gekruisigde en opgestane Heer, als Messias van Israël herkend en erkend. De brief van Jacobus is een zeer praktische brief met veel adviezen, waarbij in de Griekse tekst veelvuldig gebruik wordt gemaakt van de gebiedende wijs.
2. De Thora
De wortels van de brief van Jacobus reiken tot in de Thora. De Thora speelt als fundamentele geloofsbelijdenis een belangrijke rol. In de Thora vinden we de belangrijke uitspraak dat Jahweh de Geneesheer voor Zijn Volk wil zijn (Ex. 15: 26). āJehova Ropheā, de Here onze Heelmeester. Dat het hier ook over bij voorbeeld fysieke genezing gaat wordt duidelijk als we dit vers leggen naast Genesis 50: 2. Voor de geneesheren van Egypte wordt hetzelfde woord gebruikt (haRopheiem), dat in Ex.15: 26 betrekking heeft op Jahweh. Karl Barth noemt Ex.15: 26 de āGoddelijke Magna Carta, de Goddelijke grondwet van de gezondheidsvraag en alle gezondheidsvragenā.(8)
De Thora is eigenlijk ƩƩn grote aanwijzing hoe mensen dienen om te gaan met elkaar, namelijk door te luisteren naar de heilrijke en heilzame woorden van Jahweh. De gezondheid van IsraĆ«l als volk houdt verband met het horen en doen van de Thora. De Thora staat vol met āindien⦠danā¦ā woorden. Dat voorwaardelijk spreken van God komt ook in Ex. 15: 26 naar voren. De Thora leert ook dat genezing het totaal van de menselijke samenleving raakt. (Ex. 23: 25, Deut. 7: 15) Zelfs bouwland, dat na een aardbeving opnieuw vrucht gaat brengen heet genezen. (Ps. 60: 4)
3. De komst van het Koninkrijk
De Thora wordt vervuld in de komst van Jezus op aarde. Zijn boodschap en die van de apostelen is kort samen te vatten in: de komst van het Koninkrijk van God. Daaronder is te verstaan de koninklijke heerschappij van God over de ganse schepping (hemel en aarde), waarin alles ātovā, goed en gaaf is. Een wereld zonder woestijnen en oceanen, zonder hongersnoden, aardbevingen en epidemieĆ«n. Een geheel tot ontplooiing gekomen planten- en dierenwereld. Een van zonde, ziekte en dood bevrijde mensheid. (9) En dat alles op een basis van een herstelde verhouding van God en mens, gevolgd door herstelde relaties tussen mensen onderling en eveneens de mens tot zijn milieu. Christusā geboorte, Zijn sterven aan het kruis, Zijn opstanding uit de doden, zijn het hart van deze herscheppende doorbraak. Dit koninkrijk is gepredikt door de apostelen, door de gelovigen na hen tot op de dag van vandaag en is bevestigd door de Heilige Geest in vernieuwing, vergeving, verzoening, bevrijding en genezing. (Hebr. 2: 4)
4. De tekst van Jacobus 5
Vanuit dit zojuist geschetste kader (Thora, Koninkrijk) gaan we Jacobus 5: 13-18 verkennen. Bij elk vers wat aantekeningen die betrekking hebben op de exegese. Waar nodig, is een bredere uitleg gegeven.
4.1 vers 13a: de lijder
De lezers, in dienst bij misschien heidense, maar meer voor de hand liggend Joodse meesters hadden het moeilijk. Ze vormden een Joods-christelijke minderheid in hun omgeving. Als gelovige āTsaddikkiemā, (rechtvaardigen) hadden ze een positie, waarin lijden volop hun deel was geworden. Het gevolg was dat ze tegen elkaar gingen zuchten vs. 9, elkaar verwijten gingen maken en zelfs gingen kwaadspreken van elkaar (4: 11), ƩƩn van de ergste zonden die men kon begaan. (Lev. 19: 16)Ā (10). Tegen deze mensen zegt Jacobus: āHebben jullie het moeilijk in je niet-christelijke omgeving, omdat je in Jezus gelooft? (2: 1) Belast de ander dan niet met je problemen, maar richt je tot God. Ga bidden.ā
4.2 Lijden is niet hetzelfde als ziek-zijn
Het is hier niet de plaats om aan te tonen dat het N.T. een duidelijk onderscheid maakt tussen ziek-zijn en lijden. In ons spraakgebruik zijn deze woorden dikwijls synoniem. Maar het woord lijden (paschoo) heeft in het N.T. nergens de betekenis van ziek-zijn! Paschoo komt ca. 60x voor in het N.T. en heeft voortdurend de betekenis van lijden als gevolg van het volgen van Christus. De Statenvertaling, die erg nauwkeurig is in het weergeven van de grondwoorden, maakt slechts eenmaal gebruik van het woord ziekte voor lijden, nl. in Matth. 17: 15. Daar staat echter niet paschoo, maar ākakoos echeiā, hetgeen betekent āer slecht aan toe zijn, zich niet goed voelenā. Zo vertaalt dan ook de Nieuwe Vertaling. Dit laatste heeft echter tegen zich dat een paar keer woorden voor ziek-zijn ten onrechte worden weergegeven met lijden. (zie bv. vs. 15) Het woord dat Jacobus in vs. 13a gebruikt voor lijden komt in het N.T. alleen nog voor in 2 Tim. 2: 3; 2: 9; 4: 5 en met het voorvoegsel āsunā in 2 Tim. 1: 8. Uit de context blijkt dat het gaat om lijden van hen die Christus belijden.
Geheel in de lijn van woorden als we vinden in Joh. 16: 33, 1 Petr. 3: 13 vv, 4: 17 vv. Het is het lijden dat de profeten ondergingen, wanneer zij het volk opriepen te gehoorzamen aan Gods Thora en daarbij werden afgewezen. Zie 5: 10. Hier gebruikt Jacobus het zelfstandig naamwoord kakopoteia van het in vs 13a gebruikte werkwoord kakopotheoo (het zelfstandig naamwoord komt nergens anders voor).
De vertaling van het N.B.G. āgelatenheidā is gekleurd en roept een sfeer op van lijdelijk afwachten, de handen in de schoot leggen. De profeten waren allerminst mensen van berusting, integendeel. Het waren mannen van gelovig protest. Meer geladen dan gelaten. En als Jacobus in ditzelfde verband spreekt over Job, dan gaat het niet over zijn āJobsgeduldā, maar over zijn volharding, zijn strijdbare standvastigheid. Het lijden in vs. 13a heeft dus niets te maken met ziekte. (11)Ā De ziekte komt pas bij vers 14 aan de orde.Ā (12)
4.3 vers 13b: de blije
Gaat het goed met je? Ga dan zingen. Juist in tijden van voorspoed dreigt dat gemakkelijk vergeten te worden en wordt de Heer lof en dank onthouden. Maar ook in goede dagen is God de Gever van al het goede (1: 17)
4.4 vers 14: de zieke
Naast het lijden om Christus wil en naast verheugende omstandigheden kan zich ook ziekte voordoen. Niemand, ook christenen niet, is daarvan gevrijwaard. Vandaar zegt Jacobus: āIs er iemand bij u (onder u) (13) ziek⦠Hier staat het werkwoord āastheneooā, dat elders ook wel met zwak vertaald wordt. (14) De zieke is, gelet op het verband, primair te zien als iemand die er slecht aan toe is, een āuitgeputteā een ākrachtelozeā. Dat kan fysiek of psychisch zijn, maar kan ook verband houden met de eerdergenoemde sociaal- maatschappelijke omstandigheden. (15) Het gaat hier niet om een willekeurige zieke. Het gaat hier om een zieke van de gemeente. Het gemeenteverband is in deze perikoop voortdurend aan de orde. Een zieke kan de neiging hebben tot een teruggetrokken manier van leven of in een min of meer geĆÆsoleerde positie terecht komen.Ā (16)Ā De hele perikoop legt er de nadruk op dat de zieke erbij mag behoren, bij de gemeenschap, bij de Messiaanse Gemeenschap.
4.5 vers 14: de oudsten
De zieke moet de oudsten van de gemeente waartoe hij behoort tot zich roepen.Ā (17)Ā Onder de Joden was het gebruikelijk om in tijd van ziekte de oudsten te laten roepen. In de Rabbijnse literatuur wordt van dit gebruik herhaalde melding gemaakt. (Joods traktaat Sanhedrin 101: 1 en Baba Bathra (116a) Uiteraard stonden de Joodse christenen buiten iedere hulp waarop zij een beroep konden doen. Bij de Joodse oudsten was voor hen in die tijd geen plaats meer. Toch behoefden de Joodse christenen zich daardoor niet benadeeld te voelen. Zij mochten een beroep doen op hun eigen oudsten. Een hele biddende gemeente wilde achter hen staan.(18)Ā De zieke zelf zal roepen of, als hij daar toe niet (meer) in staat is, dat laten doen. Het laatste ligt het meest in de werkwoordsvorm opgesloten. De oudsten zijn de āwijze mannenā, mensen van gebed en gerijpte wijsheid, de leidinggevenden van de plaatselijke gemeente. Oudsten waren er al ten tijde van Mozes. (Num. 11) Oudsten waren bekend in het Jodendom van Jezusā dagen. (Luk. 22: 66) En ook de nieuwtestamentische gemeente kende oudsten. (Hand. 14: 23)Ā (19)Ā Dat het om mensen zou gaan met bijzondere gaven, (bv. 1 Kor. 12: 9) is niet uit de tekst af te lezen.(20)Ā De oudsten wordt opgedragen twee dingen te doen: bidden voor de zieke en hem te zalven met olie. Daarmee verbonden is het pastorale gesprek, zie bv. vs. 15 en 16.
4.6 vers 14: het bidden van de oudsten voor de zieke
Zij moeten over (epi) de zieke bidden. Verschillende uitleggers zien hierin dat het gebed gepaard moet gaan met handoplegging. De kerkvader Origenes parafraseerde dit vers als volgt: āOpdat zij hem zalven met oplegging der handen.āĀ (21)Ā Anderen lezen hierin dat het gebed āboven of in het bijzijn van de ziekeā moet worden uitgesproken.(22)Ā Het woord voor bidden (proseuchomai) is gelijk aan dat in vs. 13a, een algemeen woord voor de communicatie met God.(23)Ā Het bidden van de oudsten veronderstelt afhankelijkheid. Mensen hebben niets in de vingers als het om voorbede gaat. āJuist wie zo de nood in handen van God weet te leggen, weet tegelijk, dat niemand de handen van God in handen krijgtā.Ā 24)
4.7 vers 14: de zalving met olie
Grammaticaal gezien is de zalving met olie ondergeschikt aan het bidden (een participium: hem zalven!). Met betrekking tot het zalven met olie hebben we in het Nieuwe Testament slechts ƩƩn parallel. (Marc. 6: 13) Daar staat de zalving in het kader van een zendingsorganisatie. De betekenis van deze zalving wordt daar niet gegeven. Over de gehele betekenis hiervan wordt verschillend gedacht. Vaak wordt verwezen naar een medisch gebruik en dan verwijst men naar teksten als Jes.1: 6, Luc. 10: 34. Daarvan zegt dr. Elderenbosch echter: āHet bijzondere karakter van deze zalving wordt verzwakt, wanneer men uitsluitend wijst op het feit, dat zal olie een medicinaal-exorcistisch middel was in vroegere tijd. Hier gebeurt meer.āĀ (26)
De zalving is een teken van vreugde contra rouw, tegenover het isolement, de vreugde van āhet erbij horenā.
Dat āmeerā zien anderen als een aanduiding van de Heilige Geest, de toewijding aan God of de weg waarlangs God genezing geeft (men raadplege de verschillende commentaren). Mijns inziens moet dit zalven met (olijf)olie niet in verband gebracht worden met de in het O.T. voorkomende āambtelijke zalvingā van koningen en priesters en profeten (slechts van ƩƩn profeet wordt melding gemaakt dat hij gezalfd moest worden tot bekwaammaking voor zijn taak in 1 Kon. 19: 16, namelijk Elisa). Van Garderen merkt op dat hier dan het werkwoord chrioo had moeten staan als equivalent van masjach. Jacobus gebruikt echter het werkwoord aleipo als equivalent van soch. De betekenis komt dan te liggen in de sfeer van Pred. 9: 8 en Ps. 23: 5. De zalving is een teken van vreugde contra rouw, tegenover het isolement, de vreugde van āhet erbij horenā. Toegepast op Jac. 5 in het gemeenteverband wil dit zeggen: zieke, zwakke, uitgeputte, jij mag erbij horen, behoren bij de Messias en Zijn rijk, waarin de feestelijke maaltijd centraal staat. Zalving is dan een verkwikking, waarbij dr. Kraan ergens opmerkt dat de toevoeging van wat geurige olie de feestelijkheid kan verduidelijken en vergroten.Ā (27)
Uit dit teken aan de zieke blijkt ook dat āziek-zijnā en āgenezen wordenā in dat brede kader staan. De Bijbel is niet alleen geĆÆnteresseerd in genezing in het algemeen, maar in een situatief kader; geĆÆntegreerde genezing. De zalving moet gebeuren āin de naam des Herenā, d.w.z. waar de Heer aanwezig wil zijn en met beroep op Zijn macht, op Zijn gezag. De zieke en de oudsten (en om hen heen de gemeente) gaan samen de weg naar de troon en doen een beroep op Gods macht.
Hoewel ziekte een macht is die tegen Gods herschepping ingaat, kan de Here op een ziekbed een innerlijke operatie uitvoeren. āElke ziekte is een levenscrisisā.(28)Ā Soms moet een zieke van een veel diepere kwaal genezen of bevrijd worden, voordat hij weer de totale gezondheid kan herkrijgen. God gebruikt ziekte dan wel tegen haar eigenlijk karakter! Ze is en blijft een Gode vijandige macht. Elk verdienstelijk aspect van het ziek-zijn, een gedachte die in de kerkgeschiedenis dikwijls opgeld heeft gedaan, is āuit den bozeā letterlijk en figuurlijk. Verlossend lijden (ziek-zijn) is een onmogelijkheid in het licht van het door Christus verworven heil. Ziek-zijn behoort de christen en zijn omgeving uit te drijven tot God.
4.8 vers 15: gebed en geloof
De oudsten moeten bidden in geloof, in vertrouwen op Gods goede wil, ten goede. Geloof doet een beroep op Gods wil om te helpen. Hier liggen veel vragen. Wat mag je op het volbrachte werk van Christus kruis en opstanding hier en nu verwachten aan heil en heling? Met deze vraag stuiten we op, wat theologisch geduid wordt, het spanningsveld tussen het āreedsā en het ānog nietā. Hoe en waar staan wij in de geschiedenis van Gods heilzame invasie op aarde? Waar is het midden tussen een overspannen verwachting en een tekort aan verwachting? Ik kom later nog terug op deze materie. Een paar opmerkingen over geloof.
Geloof is niet iets wat wij produceren. Geloof is een gave Gods. Geloof kan wel āgewektā worden.
Geloof is niet iets wat wij produceren. Geloof is een gave Gods (1 Cor. 12: 9, Ef. 2: 9) Geloof kan wel āgewektā worden. In de betekenis van: verwachtingsvol uitzien. Jezus wekte dat geloof bij mensen. Hoe je het ook noemt, aan de kant van ons mensen moet een verwachtingsvol vertrouwen zijn in Gods goedheid. Rom. 12: 3 spreekt over āde mate van geloofā. Jezus spreekt over een āgrootā of ākleinā geloof. (Matth. 8: 10, 26) Geloof kan groeien, toenemen.29) Dit geloof wordt in Jacobus 5 gevraagd van oudsten. Niet van de zieke. Daarbij teken ik aan dat het roepen van oudsten door de zieke op zich reeds een daad van geloof kan zijn. āIn de toevoeging āgelovigā bij gebed ligt de afgrenzing tegen een verzelfstandiging van het gebed, als instrument waarmee mensen iets bereiken of forceren willen. Geloof impliceert vertrouwen en is noodzakelijk voor de verhoring. (Jak. 1: 6) Vertrouwen in de Vader, die goede gaven geeft en die rijk is aan barmhartigheid en ontferming. (Jak. 5: 11)ā (30)
4.9 vers 15: de zieke, ziekte en zonde in breder verband
De nieuwe vertaling spreekt in dit 15e vers over ālijderā. Dat woord wekt hier gemakkelijk verwarring want het gaat niet over de in vs. 13a genoemde ālijderā, maar over hem die eerder zwak, ziek heette. Zulk vertalen wekt de identificatie van lijden en ziek-zijn helaas in de hand. Dat dit echter twee grootheden zijn, zagen we reeds. Het gaat om de zieke in vs 15, de vermoeide, afgematte (werkwoord: kamnoo), de christen die het op dreigt te geven, die praktisch aan zijn eindje is.
Rondom de voorbereiding en zalving van de oudsten hoort een stuk pastorale zorg. Er kan namelijk een verband liggen tussen ziekzijn en gezondigd hebben. Het kan, maar het hoeft niet. Het woordje āalsā (voor het geval dat) geeft die mogelijkheid aan. Maar het kan niet ontkend worden; er zijn ook hamartiagene ziekten (ziekten veroorzaakt door zondig gedrag).(31) Geen arts kan die genezen, omdat belijdenis en vergeving de enige therapie is. De oudsten zullen rond het bidden en zalven echter aandacht moeten schenken aan deze mogelijke relatie.(32)
Zonde in het spoor van ziekte zijn het onontkoombare gevolg van ongehoorzaamheid van mensen aan God en aan Zijn Woord. Maar alleen de Here kan het verband tussen ziekte en zonde onderscheiden in elk geval afzonderlijk.(33)Ā Nooit mag, wat een wetmatigheid voor geheel de mensheid is gemaakt, worden tot een wet voor de enkeling. Als er echter sprake is van aanwijsbare zonden in het leven van de zieke en hij belijdt deze aan God, aan de oudsten, aan een medebroeder of -zuster in de gemeente, of als hij een misdaad of misstap begaan heeft, tegenover iemand buiten de gemeente en hij belijdt dat aan die persoon, dan mag hij weten vrijuit te gaan, vergeven te zijn. Vergeven door God en mensen.
āOns wordt meer en meer duidelijk dat het weerstandsvermogen van mensen tegen allerlei ziekten, bij voorbeeld infectie, in sterke mate afhankelijk is van zijn innerlijke harmonie, van de vraag of hij in vrede verkeert met zichzelf en zijn medemensā.(34) Daaraan toe te voegen is: en met God. Maar ook het milieu en de maatschappij spelen een grote rol. Mens en maatschappij werken wederkerig op elkaar in. Ongezonde maatschappelijke verhoudingen, gebrek aan gemeenschapszin, onrecht, afwezigheid van verantwoordelijkheidsbesef ten opzichte van elkaar kunnen de maatschappij verzieken en ook persoonlijk ziek-zijn kan daarmee verband houden. En hoe doen wereldwijde gebeurtenissen hun invloed gelden op grote delen van de wereld. Ik denk aan catastrofes rampen (Tsjernobil, Bangladesh), aantasting van de ozonlaag in de dampkring, door ons ātechnischā kunnen. En denk eens aan het effect van gebeurtenissen uit het verleden. Ik denk aan de ontbossing met als gevolg het ontstaan van woestijnen, het droogte- water- voedselprobleem en de ziekten die daarmee gepaard gaan. De oorlogen (syndromen, invaliditeit) erfelijkheid, de psychische beschadigingen ten gevolge van gepleegde abortussen, etc. Wij leven nooit en nergens alleen, altijd met andere mensen in bepaalde maatschappelijke verhoudingen. Daarom is ziek-zijn ook een sociaal probleem. Karl Barth heeft erop gewezen dat de (overigens slechts gedeeltelijk juiste stelling) āmens sana in corpore sanoā (een gezonde ziel in een gezond lichaam) minstens moet worden aangevuld met de uitbreiding āin societate sanaā (in een gezonde maatschappij)Ā (35)Ā En Heitink verstaat gezondheid als een fysiek, geestelijk en sociaal welbevinden.(36)Ā Geconsta- teerd mag worden hoe diep de zonde Gods goede schepping heeft aangetast.
4.10 vers 16: de zieke en de gemeente (37)
Er zijn exegeten, die dit vers losmaken van de voorgaande verzen, en houden dan een hele verhandeling over de biecht. Dit is m.i. onjuist, omdat dit vers door het woordje āounā (daarom, dus, derhalve) verbonden wordt met vers 15. Het gaat hier om de betrokkenheid van de gemeente als Messiaanse Gemeenschap in de āconsolatio fratumā, de onderlinge vertroosting, bemoediging, voorbede. Hoe gemakkelijk die relatie vertroebeld kan worden toont ons deze brief op meerdere plaatsen. Jacobus pleit voor goede, reine verhoudingen in de gemeente. Schuldbelijden en schuldvergeven (gr. een praesens, telkens weer) is de weg tot gezond wording. De vraag of vers 16 betrekking heeft op de relatie zieke-oudsten of op de gehele gemeente is door Arntzen als volgt beantwoord:Ā (38)Ā āDeze tekst wijst erop dat, dat wij onze zonden moeten belijden, volgens het verband, allereerst aan de ambtsdragers, maar toch ook aan de andere vertrouwde broeders en zusters, die ons in de strijd tegen de zonden kunnen steunen en voor ons zullen bidden.āĀ (39)Ā En Versteeg zegt: āWat geldt ten overstaan van de andere leden van de gemeente en de voorbede van die andere leden⦠het ambt van de oudste staat niet hoger dan het ambt van alle gelovigen.ā(40)
Jacobus roept de gemeente op om voor elkaar te blijven bidden met als doel: gezondmaking.
4.11 vers 16: rechtvaardige bidders
Jacobus roept de gemeente op om voor elkaar te blijven bidden met als doel: gezondmaking. Het gebed van een rechtvaardige vermag veel! Hij kan met die rechtvaardige de oudsten bedoelen of de zojuist genoemde gemeenteleden, die voor elkaar bidden. De rechtvaardige is hij, die ondanks druk, nood, lijden en strijd blijft vasthouden aan Jahweh en Zijn Thora. Het rechte pad achter Jezus blijft wandelen.(41) Zo iemand was Elia. Een profeet die volhardend (vs. 10, 11) op God bleef vertrouwen. Zijn gebed letterlijk zijn smeking (1 Kon. 17: 18) werd werkzaam (energo) gemaakt, merkwaardig genoeg wordt als voorbeeld, de voorbede van Elia niet genoemd, de opwekking uit de dood van de zoon van de weduwe van Sarfat (1 Kon. 17: 20), maar zijn gebed om droogte en regen. De reden daarvan is dat het in die hoofdstukken van het boek Koningen gaat om een hele diepe, worsteling van God via Elia om een terugkeer van geheel Israël tot de Thora. Genezing voor geheel Israël. Ook hieruit blijkt dat het heil voor de enkeling allen betreft. Bij Elia en Israël, bij Jacobus en de gemeente. Het gebed vermag veel, niet alles maar wel meer dan wij dikwijls voor mogelijk houden.
5. Jacobus 5 is gericht op genezing
De gehele perikoop spreekt in verschillende bewoordingen over de genezing, opstaan, behouden worden. Vs. 15 heeft het over āgezond makenā. De Statenvertaling heeft hier ābehoudenā staan. In de oorspronkelijke tekst wordt hier het werkwoord āsooizooā gebruikt.(42) Dat wordt in het N.T. met heel wat verschillende Nederlandse woorden weergegeven, die zowel het lichamelijke als het eeuwige heil (behoud) omvatten. Het is bevrijdend, in de ruimte zettend handelen van God. In de Jacobus-brief komt het woordĀ sooizooĀ op verschillende plaatsen voor in de betekenis van bij voorbeeld redding uit alle nood.(43)Ā In dit werkwoord komt sterk tot uitdrukking het spanningsveld tussen het heil āhier en nuā en het heil āstraksā. Enerzijds het behouden zijn, anderzijds het behouden worden. De behoudenis, redding, bevrijding is een reeds nu aanwezige werkelijkheid, tegelijk een nog niet vervulde belofte. De genezing wordt met dit woord in het perspectief geplaatst van de eeuwigheid. Vers 15 spreekt over āoprichtenā, (gr. egeiro) opstaan, doen opstaan. Hoeveel mensen er ook worden ingeschakeld in de voorbede, het wezenlijke doet de Here. Hij zal de zieke doen opstaan, overeind zetten zowel letterlijk als figuurlijk.
Egeiroo zet de genezing in het licht van de opstanding van Christus alsook van de opstanding van de jongste dag. Ook hier dat spanningsveld tussen wat āisā en wat ākomtā. Eigenlijk is elke morgen opstaan een stukje opstanding beleven. En dat geldt wel in het bijzonder voor iemand die (na lange tijd) van zijn ziekbed mag opstaan. Het derde woord dat in deze perikoop voorkomt staat in vers 16. De onderlinge belijdenis in de gemeente en het bidden voor elkaar heeft tot doel āopdat gij genezing ontvangtā (NBG). Het āgijā of āuā is meervoud. De genezing betreft naast de zieke de gehele gemeente! Hier staat het werkwoordĀ iaomai, een vrij algemeen, van oorsprong medisch woord dat ook wel vertaald wordt met verhelpen, goedmaken, een eind maken aan. De gezondheid heeft hier het brede perspectief, dat de genezing van de enkeling de genezing van de gehele gemeente aangaat.
5.1 gezondheid heeft een doel
Genezing is geen doel op zichzelf. Haar doel is (opnieuw) dienstbaar te zijn aan God en de naaste binnen en buiten de gemeente. Dienstbaar ook in het ābeherenā van de schepping. Karl Barth zegt het zo: āGezondheid is bestemd voor de zin des levens. Die zin is Bereitschaft (klaarstaan), Hingabe (toewijding) Opfer (offer)ā. Gezondheid is kracht tot mens-zijn voor het aangezicht van God. Dat wil tegelijk zeggen: mens zijn t.o.v. onze medemens, met het oog op de ons toebedeelde taak in de wereld waarin wij gesteld zijn. (44)
5.2 het āreedsā en het ānog nietā
Met Jacobus 5 bevinden we ons, zoals we al eerder opmerkten, in het spanningsveld van het āreedsā en het ānog nietā. We leven āZwischen den Zeitenā. Hoe moeten we die tussentijd bezien? Wat is het bereik, de uitstraling, de omvang van het heil? Terecht maakt Gerkema de opmerking dat āin de geloofservaring van de christenheid de Christus te vaak beleefd is als de naar de heerlijkheid van God vertrokken Verlosser en niet als de momenteel door de Geest presente brenger van het Godsrijk. Daarom kan de pneumatologie onze ogen openen voor de dynamische presentie van de Verhoogde Heer, hier en nu.ā(45) Hadden de tekenen en wonderen bij Jezus en de apostelen alleen maar een verwijzende, dienende functie ten aanzien van de toekomst van het Rijk, of waren zij in hun uitwerking het heil zelf?
Is het terecht dat de verlossing voornamelijk als toekomstig gezien wordt met hooguit hier en daar een teken? Leefde de vroegere kerk niet veel meer dan wij vanuit de herschepping? Zouden wij er niet goed aan doen wat te leren van de Oosterse kerk, die iets heeft vastgehouden wat de Westerse kerk niet heeft of nauwelijks kenmerkt?
De Oosterse kerk heeft de opstanding tot vandaag gezien als het feest van de overwinning, de bevrijding van vergankelijkheid en dood, terwijl de westerse kerk de opstanding vooral gezien heeft en uitgelegd heeft als de onthulling van het kruis, de voldoening en uitdelging van de schuld. Beide opvattingen zijn waar, maar ligt er niet veel meer besloten in de woorden van Berkhouwer als hij schrijft: āZonder ook maar enigszins de gevaren te miskennen van dit Oosters uitbundig en merkwaardig enthousiasme valt het niet te loochenen, dat in de apostolische prediking de vreugde over de opstanding als nieuwe daad helder aan het licht treedtā.
āHonoreert de kerk in het westen ten volle de accenten van de apostolische prediking op de overwinning in de opstanding van Christus?ā En: āUit de ganse apostolische prediking blijkt zonneklaar, dat het in de opstanding van Christus niet gaat om een symbolische (..) bevestiging van het kruis in het volbrachte werk van Christus, maar om een reĆ«el Goddelijk handelen, dat de onmetelijke kracht van het verzoenend lijden en sterven van Christus maakt tot een historische en effectieve werkelijkheid.ā (46) Ligt er in het N.T. niet een accent op de opstanding?! B.v. in Rom 8: 34: āWat meer is de Opgewekteā En als Johannes op Patmos Jezus in de hemel ziet als het Lam, dan schrijft hij over het Lam, STAANDE, als geslacht. De opstanding voorop! Is dat niet in flagrante tegenspraak met een huidig theologisch spreken over de āLijdende Godā, de āVerborgen Godā, de āMachteloze Godā etc. Of die vorm van theologiseren, waarbij de opstanding van Jezus Christus uit de doden wordt gespiritualiseerd in plaats van fysiek-realistisch opgevat? Ik stip alleen maar even aan. Maakt het ons niet beschaamd dat in grote delen van de wereld het heil met kracht baanbreekt, waarbij het herstel in allerlei facetten in en aan mensen zichtbaar wordt?
6. Geen triomfalisme
Wanneer ik de opstanding sterk benadruk, betekent dat niet een triomfalistisch denken. De komst, de doorbraak van het Rijk van God wordt aan alle kanten gesaboteerd. Dat was in de dagen van Jezus al zo. Het is nooit anders geweest. Mensen en machten hebben de verlossende boodschap van God ondermijnt, beknot door theorieĆ«n die meer Grieks-dualistisch, dan bijbels-realistisch waren. Moreel verval van de gelovigen heeft de boodschap van God van haar invloed beroofd. De machten zijn wel verslagen, (Col. 2: 15) maar nog niet definitief vernietigd. Het is waar wat Berkhouwer schrijft: āDe opwekking van Christus uit de dood maakt ons opgewekt, de opstanding opstandig.ā(47)Ā Maar mogen we met Miskotte een overwicht verwachten van het Goddelijk heil, van de opstanding van het kruis ook op het vlak van de geschiedenis?(48)Ā āBlijft de oude opdracht om āgrotereā (meerdere) werkenā te moeten doen dan Jezus in Zijn dagen, niet van kracht? (Joh. 14: 12)
7. Aanvechtingen
Iedereen die bidt om de concretisering van het heil in deze wereld, in de Gemeente, in mensenlevens, krijgt te maken met teleurstellingen, met aanvechtingen. āMet de heerlijke werkelijkheid van het nu doorbrekende heil is nauw verbonden de aanvechting dat de volle doorbraak nog telkens jammerlijk op zich laat wachten in een onheilvolle wereldā.(49) Vater Stanger, die in Mottlingen zo geweldig gebruikt is in de dienst der genezing, bracht de laatste jaren van zijn leven door in een rolstoel! Maar de wonderen om Hem geen gingen door! Ds. Gerretsen, een vooraanstaand ethisch theoloog, die leefde in de eerste helft van deze eeuw, was diep onder de indruk van Blumhardt en hoopte dat hij voor Nederland een ātweedeā Blumhardt zou mogen worden. Hij stierf echter in geestesziekte, maar op zijn graf staat: āNochtansā.
Blumhardt zelf heeft in verband met het eeuwenlange falen van de kerk op het terrein van de genezing en bevrijding gezegd: āZiet men in, hoe in onze tijd alles om zo te zeggen, in dit opzicht helemaal voorbij is, dan zou men willen wenen en bedroefd worden als de weduwe in het evangelie, die de rouwklederen aanheeft. Als een weduwe moet de gehele christelijke kerk rouwklederen aandoen en dag en nacht tot de Here zuchten, dat Hij haar weer geeft, wat haar ontroofd is en dat Hij ons toch in ons geloof versterkt.ā En elders: āHet is mogelijk dat pas latere geslachten de vrucht van onze gebeden ervaren. Onze gebeden zijn hamerslagen op de bolwerken van de vorst der duisternis, die dikwijls moeten worden herhaald. Er kunnen jaren verlopen, meerdere geslachten verzinken, tot eindelijk een doorbraak plaats heeft. Maar geen van de slagen gaat verloren en wanneer ze worden voortgezet, dan moeten toch uiteindelijk de zwaarste muren vallen, zodat de heerlijkheid Gods, op een vrije dag zegenend en helpend voortschrijdt over de verwoeste velden van de mensheid.ā (50)
Is wat voor de dienst der genezing geldt niet ook waar ten aanzien van al Gods beloften? Hebben niet al Gods beloften iets van een aanvechting? Ja, āElke vervulling is nu nog gedeeltelijk en laat een leegte over.āĀ Door het ervaren van die leegte mag en moet midden in de diepe teleurstelling nieuw verwachten van diepere vervulling worden gewekt. Als je radicaal verwacht hebt, dan word je ook radicaal beschaamd. Ook in hun eigen leven worden kinderen Gods voortdurend versterkt door vervullingen, maar zij worden ook voortdurend gehinderd door niet uit eerlijkheid te verzwijgen teleurstellingen. Maar die teleurstellingen moet u niet zien als feitelijkheid. Ook niet alleen als maar als een stemming. Teleurstelling is een indicatie dat u iets vermoedt van de verborgenheid van de nieuwe beloften in het oude heilsfeit. Dat is de weg van de verwachting. (51)
8. Jacobus, een blijvende opdracht?
Mijn antwoord is zoals u inmiddels begrepen heeft volmondig: ja. Of de vormgeving (b.v. de zalving) altijd zo moet zijn valt te bezien. Maar dat de gemeente van Christus een geheelde en helende gemeenschap dient te zijn, is buiten kijf. Let wel, het gaat om de gemeente die deze dienst verricht. (52) De terugkeer van deze dienst in de kerk zal m.i. ook een belangrijk wapen zijn in de confrontatie met de secularisatie en met het occultisme in al zijn vormen. Gods heil dat en gehoord en gezien wordt in vernieuwde levens, in Goddelijke kracht, in genezing en gezondmaking in velerlei opzicht, zal de ongelovige van God afgedwaalde wereld (opnieuw) confronteren met de opgestane Heer. In de kerk, die in gehoorzaamheid staat, kan de Heer weer onbelemmerd de bijzondere gaven verwekken, die nodig zijn voor het uitstralen van het geloofsgetuigenis.(53)
Gods heil voor de wereld is bedoeld als genezing voor alle volkeren. Maar in de gemeente mag dat heil nu al voluit en volop gestalte krijgen.
Gods heil voor de wereld is bedoeld als genezing voor alle volkeren. Maar in de gemeente mag dat heil nu al voluit en volop gestalte krijgen. En naar Jacobus 5 mag de zieke met heel zijn complex ziek-zijn zich mede door de voorbede en zalving opgenomen weten in het proces van herschepping en genezing. Hij is ziek omdat de wereld ziek is. Hij mag genezing ontvangen omdat God bezig is de wereld te genezen.
De zalving brengt hem in de directe tegenwoordigheid van de Gezalfde en de gezalfden (de Gemeente). Daarom is het bidden om de vervulling van hetgeen nog geen werkelijkheid is geworden een authentiek gebed. Vervulling van de toekomst waarin alles en iedereen geheeld en genezen zal zijn.
9. Naschrift
Het is in bestek van dit artikel onmogelijk om alle vragen die bij het lezen van Jacobus 5 opkomen te bespreken. Mocht daar gelegenheid voor zijn dan komt er eventueel later een vervolg. Bij bestudering van Jac. 5 heb ik veel geleerd van de geschriften van dr. K.J. Kraan. Zijn 3 delen over āGenezing en Bevrijdingā zijn bij Kok, Kampen uitgegeven. Deze 3 delen zijn in een bewerking en aanvulling van zijn reeds in 1973 verschenen en nu uitverkocht boek āOpdat U genezing ontvangtā, Gideon, Hoornaar.
Auteur: Ds. C.A.E. Groot ~ Eerder verschenen in de tijdschriften Promise en Soteria (jaargang 4/1, maart 1987, p. 13-25 Merweboek, Postbus 217, 3360 AE Sliedrecht)
āNoten
1.Ā Het is merkwaardig te lezen hoe de woorden van Jac. 5 iets anders schijnen te zeggen, dan ze in werkelijkheid doen. Th. J. M. Naastepad: āHier moeten we ons hoeden, gelijk wij dat trouwens altijd moeten doen, voor alle hospitaaltheologie die kan variĆ«ren van het ritueel van āHet sacrament van de stervendenā tot āzieken apostolaat en gebedsgenezing.ā Jacobus, verklaring van een bijbelgedeelte, Kok, Kampen. z.j. en Visser H.A. āWanneer je Jacobus woorden naar je toe vertaalt om toch vooral het geloof tot iets heel bijzonders te maken, omdat, als je het maar gelovig bidt, een zieke automatisch beter wordt, maak je van het geloof een vorm van christelijk schijnende kwakzalverijā in āOnder de Hoogtezonā NCRV-radio, 14-1-87 over Jac. 5: 13-20 Ons lieve leven. Heitink, āIn deze navolging zullen we ook de ontwikkeling van de medicamenten, medische wetenschap dankbaar mogen aanvaarden door de middelen tot genezing, waarvan Jezus gebruik maakte, niet canoniek te verklaren. Tegenover geestuitdrijving, zalving en handoplegging toen, staan nu medische behandelingen en psychotherapie. Daarin erkennen we het voortgaande werk van de Geest in het overwinnen van het lijden.ā Pastoraat als hulpverlening, pp. 292,293 Kok Kampen, 1977.
2.Ā Ik bedoel hiermee wat Gerkema onder woorden brengt: āToegediend door vertegenwoordigers van de Gemeente, die deze handeling als representanten van Christus verrichten, kan de ziekenzalving voor gezonden en zieken tot een ervaring worden van het ruimtescheppend en bevrijdend handelen van de Heer. Op velerlei wijze kan de spanning tussen het goddelijke en het menselijke, het zichtbare en onzichtbare, het tegenwoordige en het toekomstige gestalte krijgen.ā (G. Gerkema Ziekenzalving, als helend sacrament. Docteraalscriptie, eigen uitgave.
3.Ā K.J. Kraan, Opdat U genezing ontvangt, Gideon Hoornaar, p. 311. Wie verder wil nadenken over het verval van de dienst der genezing kan terecht bij: E. Gardiner Neal, Verslaggever vindt God, Hoenderloo 1966, pp. 59 vv; B. Martin, De dienst der genezing in de kerk, Ten Have blz 55 vv; P.A. Ā Elderenbosch, Vergeving en genezing, Boekencentrum, 1953. Pp. 18vv J. Wimber, Een koninkrijk van kracht, Hoornaar, 1986, pp. 125 vv; K.J. Kraan, Genezing en bevrijding deel 2, Kok Kampen, 1984, pp. 96vv.
4.Ā E.L. Smelik, De brief van Jacobus. Serie: Pred. vh N.T. Callenbach, 1974 Zie verder de inleidingen van de commentaren op deze brief.
5.Ā Abraham 2:21, Rachab 2:25, Job 5:11, Elia 5:18,19
6.Ā Matth.13:56, Hand.1:14; 15:13, 1 Kor.15:7
7.Ā F.W. Grosheide, Korte verklaring Jacobus, Kok, Kampe,n 1961
8.Ā Geciteerd bij J.J. Buskes., Waarheid en leugen aan het ziekbed, Ten Have 1972, p. 51.
9.Ā P.A. Elderenbosch, Vergeving en genezing, p. 24.
10. J.P. Versteeg, Oog voor elkaar, Kok, Kampen, 1979, p. 72.
11. De opmerking van H.J. Jager in de brief van Jacobus, dictaat-exegese vd Berg Kampen ā80 p. 64 is dan ook beslist onjuist. Evenzeer de benadering van evangelist B. Hoekendijk in Opwekking febr. 1987, art. De Christelijke houding tegenover lijden. Lijden en ziek-zijn worden in dit artikel door elkaar heen gebruikt, zonder het Nieuwtestamentische onderscheid in acht te nemen.
12. P.C. van Leeuwen, Verschil tussen lijden en ziekte, gestencilde brochure, z.j.
13. Zowel vers 13a als 14 hebben āen huminā onder u, terwijl er in vers 13b bij gedacht kan worden.
14. Enkele voorbeelden: Matth.10:8 (ziek), Rom.4:19; 14:1 (zwak) verflauwen in geloof, Fil.2:26,27 (ernstig) ziek, 2Kor.12:10 (zwakheden).
15. Om hier met vd Loo de ziekte te zien als āeen der rijke broedersā is wel erg gezocht. H. v.d. Loo, De brief van Jacobus, uitg. KBS/Tabor, 1986, p. 76.
16. Zie J.H. vd Berg, Psychologie van het ziekbed, geciteerd bij C.H. Lindijer, In levende lijve, Boekencentrum, 1974, p. 101. Zie ook G. Heitink, Pastoraat als hulpverlening, p. 200.
17. Het woordje ādanā komt in de tekst niet voor, maar accentueert wel dat het in vers 14 om een andere categorie gaat dan in vers 13.
18. J.P. Versteeg, Het gebed volgens het N.T., Buijten en Schipperheijn, Amsterdam, 1978, p. 138; idem: D. Koole en Velema W.H. Uit liefde tot Christus en Zijn Gemeente, Kok, Kampen, 1982, p. 27.
19. Zie voor de oudsten: J. van Bruggen, Ambten in de apostolische kerk, Kok, Kampen, 1984 p., 78vv en Koole en Velema 11vv. Van Bruggen bespreekt ook de opvatting van H. Mulder in Jacobus en de oudsten. Deze doet daarin een poging de herkomst van de oudsten (met name die in Jeruzalem) te reconstrueren. H. Mulder, Jacobus en de oudsten, T. Bolland, Amsterdam 1972.
20. C.P. Contra Plooy, Brief van Jacobus, geloven metterdaad, Buijten en Schipperheijn, 1985, p. 86. De āgave van gebedsgenezingā is een wel heel vreemde uitdrukking. Contra: Horen en zien enā¦doen, YFC p. 107. Contra: K.V. Jacobus 70 Ik zie de āredenā niet.
21. Aangehaald bij P.A. Elderenbosch, De oplegging der handen. Boekencentrum, 1953, p. 54.
22. Zo, J. Keulers, De katholieke brieven, vertaald uitgelegd, Romen & Zn ., Roermond/Maaseik, 1956, p. 59.
23. Proseuchomai in vers 13a, vers 14 (gebed uitspreken) vers 16 bidt voor elkaar en 2 keer in vers 17.
24. Koole /Velema: p. 29.
25. Een prima studie over de zalving is het referaat van C.H. van Garderen, Breda. (eigen uitgave)
26. H. Elderenbosch, De oplegging der handen, p. 34.
27. Zie voor verdere studie over deze zalving: F Mc Nutt: Genezing, 238 Novapress, Laren, z.j.; J.E. Adams: Bijbels pastoraat, Voorhoeve, Den Haag 1982, p. 100; G. Gerkema, Zalving als helend sacrament, deel 2 van de scriptie; K.J. Kraan, Genezing en bevrijding, deel 1, p. 98, Kok, Kampen, 1983.
28. P. Tournier Bijbel en geneeskunde, Ten Have, 1953, p. 168
29. F. Mc Nutt, De macht van het gebed, Novapress Laren, z.j., p. 198 Ik deel niet zijn mening over āremaā (niet rayma) en ālogosā.
30. Gerkema, Zalving als helend sacrament, p. 64.
31. J.E. Adams, Bijbels pastoraat, p. 98vv.
32. W Becker: Hoe moeten wij bidden?, Voorhoeve, Den Haag, 1974, pp. 110, 124
33. Het is dan ook niet juist dat Calvijn opmerkt dat ziekten meest opgelegd worden door zonden. J. Calvijn, Uitlegging van de algemene zendbrieven. 2 De Groot Goudriaan, 1973, p. 271.
34. Citaat van een medicus bij: A. Hijmans, Geloofsgenezing, Boekencentrum 1962, p. 25.
35. A. Hijmans, Geloofsgenezing, p. 19.
36. G. Heitink, Pastoraat als hulpverlening, p. 289
37. Zie voor een uitvoerige exegese P.J. Huijser, Biecht en private zondebelijdenis, Kok, Kampen 1980, pp.104vv
38. M.J. Arntzen, Biecht en vergeving van zonden, Kok, Kampen 1961, p. 41.
39. Het 13e vers beveelt ons, voor onszelf te bidden, het 14e raadt ons aan de hulp der dienaren te zoeken, het 16e draagt de christenen in het algemeen op voor elkaar te bidden. Commentaar M. Henry, p. 679.
40. J.P. Versteeg, Oog voor elkaar, p. 74.
41. K.J. Kraan deel 1, p. 63 vv.
42. F.J. Pop, Bijbelse woorden en hun geheim, Boekencentrum Den Haag p. 51.
43. zie: 1:21, 2: 14, 4:12, 5:20.
44. Hijmans, Geloofsgenezing, p. 14.
45. G Gerkema, Zalving als helend sacrament, p. 48.
46. G.C. Berkhouwer Dogm. studie. Het werk van Christus, Kok, Kampen, 1953 p. 208 en 206.
47. H Berkhof, Christelijk geloof, 2e druk Callenbach, Nijkerk, p. 331.
48. K.H. Miskotte Hoofdsom der historie, Nijkerk,1945, pp. 412 vv
49. K.J. Kraan, Opdat u genezing ontvangt, p. 235.
50. K.J. Kraan, Genezing en bevrijding, deel 2, pp. 89, 90.
51. K.H. Miskotte, De weg der verwachting, Baarn, 1975, p. 18.
52. Dat zal wel voor velen een Copernicaanse wending betekenen in hun denken. Allerlei traditionele denkpatronen zitten vaak diep verankerd. Ik noem er een paar: God zendt ziekte, zondag 10 H.C. genezing alleen voor vroeger, genezing voor later, in een eventueel te verwachten vrederijk voor de voleinding, de medische stand heeft deze taak overgenomen, het āverdienstelijkā aspect van het ziek-zijn, etc, etc.
53. B. Martin, De dienst der genezing in de kerk, p. 114ā