1. Inleiding
In dit artikel wil ik de Bijbelse analogieën beschrijven in de wijze waarop de identiteit van de mens gevormd wordt in natuurlijke en geestelijke zin. De identiteit van de mens wordt volgens de Bijbel bepaald door het feit dat hij een schepsel van God is. Dit in tegenstelling tot het humanistische denken waarin autonomie de leidraad is van de identiteit. Daarmee is ook gezegd dat ten diepste God de identiteit van de mens bepaalt, of (misschien beter gezegd) de relatie waarin hij tot God staat krachtens de scheppingsorde. Het feit dat wij schepselen van God zijn, betekent: afhankelijkheid van God, verantwoordingsplicht aan God, gehoorzaamheid aan God, dienstbaar zijn voor God, leven naar Zijn wil en tot Zijn eer. De identiteit van de mens wordt van oorsprong af beheerst door het grote voorrecht Hem te mogen kennen, liefhebben en dienen. Immers de mens geschapen is naar Gods beeld (1). De identiteit van de mens die door God geschapen is een vreugdevolle identiteit (Sefanja 3:17)
2. Bijbelse analogieën
In de Bijbel worden vaak analogieën gebruikt. Dit is een oosterse manier van denken waarin vooral overeenkomsten in bepaalde zaken worden duidelijk gemaakt. Het begint al in Genesis waarin God zegt: “Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis” (Gen. 1:26a) en “En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen” (vers 27). Ook de Here Jezus gebruikte vele analogieën om zaken te verduidelijken en soms zelfs om dingen voor anderen verborgen te houden.
Denk aan de gelijkenissen. Jezus hield ervan om die te gebruiken. Voor Zijn ogen was de geestelijke wereld open en ontbloot. Hij schilderde die in mooie bewoordingen waaruit Zijn liefde sprak. Het volk bevond zich op het niveau van: eerst zien, dan geloven. Daarom gebruikte Hij veel visualisatie in Zijn gelijkenissen. Hij liet Zich een belastingpenning aanreiken (Matth. 22:19), Hij stelde een kind in het midden (Matth. 18:2), Hij wees (met de vinger) naar de leliën van het veld (schoonheid). En verder op de vogels in de hemel (onbezorgdheid) (Matth. 6:26,28), op het vissersnet aan de oever van de zee (vertrouwen) (Matth. 13:47) en op de zaaier op diens akker die Hij vergeleek met het hart (geestelijk welzijn) (Matth. 13:3). Hij gaf met deze voorbeelden aanschouwelijk onderwijs. Zijn discipelen moesten leren dat hij, die de grootste wil zijn, de dienaar van allen moet zijn. Jezus liet dit zien door een linnen doek te nemen en een waterbekken en ging de voeten van de discipelen wassen (Joh. 13:14). Ze moesten weten dat Hij zou gaan sterven: het brood is een teken van Zijn lichaam en Hij verbreekt het voor hun ogen (Matth. 26:26). Ze moesten weten dat Hij voor hen zou sterven en daarom gaf Hij hun het brood opdat ze het zouden eten (Matth. 26:26). Ze moesten weten waar Hij zou blijven: Hij zou naar de Vader gaan die in de hemelen is, en daarom verdween Hij voor hun ogen in de richting van de hemel (Hand. 1:9). Alle woorden over Zijn dood waren onbegrepen, maar hier heeft de liefde die zo sterk is, een middel gevonden dat het begrip van Zijn sterven voor de toekomst tot een zekerheid maakte: voor u! De liefde buigt zich neer om begrijpelijk te zijn (2).
Een ander voorbeeld waarin analogieën gebruikt worden zijn de talloze vergelijkingen tussen begrippen: bevruchting, groei, geboorte en wedergeboorte. Het zijn vaak vergelijkingen tussen natuurlijke en geestelijke begrippen. Bijvoorbeeld de weeën op de aarde in de eindtijd voor de komst van de Heer in Matth. 24:8, Rom. 8:22,23. “Want de dingen van Hem die onzichtbaar zijn, worden sinds de schepping van de wereld uit Zijn werken gekend en doorzien, namelijk én Zijn eeuwige kracht én Zijn goddelijkheid, zodat ze niet te verontschuldigen zijn” (Rom. 1: 20). In dit artikel wil ik me beperken tot de bijbelse analogie van de vorming van onze vreugdevolle identiteit, waarin vooral de groei tot die volle identiteit leidt, vergeleken wordt in natuurlijke en geestelijke zin.
3. (Weder) geboorte analogieën
In een eerder artikel heb ik beschreven hoe de anatomische en fysiologische veranderingen van een foetus die geboren wordt, kenmerkend zijn voor de veranderingen op de manier waarop iemand wedergeboren wordt (3). In de eerste plaats: het afgesneden worden van de moederkoekstroom. Dit is vergelijkbaar met het sterven aan deze wereld (geheiligd/apart gezet). We kunnen pas wedergeboren worden als we ons leven opgeven (Matth. 16:25). We worden zo in Zijn dood gedoopt (Rom. 6:3). Vervolgens gaat het kind ademen, waardoor de longen ontplooien. Zo is het ook met iedereen die gelooft, door het Woord en de Geest van God verwekt. Hij zal nieuw leven ontvangen als de Heilige Geest in hem/haar komt wonen (Geest en adem zijn in de Bijbel gelijk). Mede daardoor gaat het bloed in de verbinding van Botalli, die vóór de geboorte de longslagader verbindt met de lichaamsslagader, anders stromen. Het is a.h.w. een beeld van de omkeer in de bloed (leven) -stroom, vergelijkbaar met de bekering die bij de wedergeboorte plaatsvindt. Bekering met het ganse hart (Jer. 3:10). De opening die voor de geboorte in het hart tussen de rechter- en linkerboezem aanwezig was in het hart van de baby, sluit hierbij. Het gespleten hart wordt één gemaakt: een nieuw hart dat nu anders functioneert. Zo krijgen we ook een nieuw hart om Hem te leren kennen (Jer. 24:7), een hart waarin Hij woont. Hij schrijft de wet in het hart (Hebr. 10:15). En dit is de ware besnijdenis (verandering) van het hart naar de Geest en niet naar de letter (Rom. 2:29). Het hart is nu gericht op de Heer om de geestelijke levensadem van de Heilige Geest te ontvangen en ons daarmee te vullen. Zo is de natuurlijke hartfunctie nu niet meer gericht op de moeder, maar op de adem om het lichaam van zuurstof te voorzien. Zo wordt ons hart gereinigd en zien we God in geloof (Matth. 5:8). De (weder)geboren mens is nu in de eerste plaats aangewezen op Christus, op de ‘adem’ van de Heilige Geest; daardoor leeft hij/zij eeuwig, omdat de Heilige Geest eeuwig is (Joh. 11:26). Doordat de adem opgenomen wordt in het bloed, krijgt het kracht (energie-verbranding) en voeding; het zuivert het lichaam. Zo zal de Heilige Geest zorgen voor de groei en kracht en zuivering van het nieuwgeboren geestelijk leven. In de Bijbel vinden we nog tal van analogieën, die de Schepper ook in de natuurlijke geboorte heeft gelegd, vooral wat betreft de functies van het bloed waar we nu niet op kunnen ingaan.
4. Vorming van identiteit na de geboorte
De identiteit na de geboorte van het pasgeboren baby’tje wordt in natuurlijke zin verder gevormd door de non-verbale communicatie van de opvoeder, meestal de moeder. In eigentijdse termen: het brein van de moeder wordt a.h.w. gedownload in het brein van de baby. Die communicatie is vooral een zintuiglijke informatie. Door te lachen, te strelen, door spenen, door reuk, later door oogcontact, door verzorging wordt steeds gecommuniceerd: “We zijn blij dat je er bent”. Er worden lieve woordjes gesproken die het baby’tje niet kan begrijpen maar wel kan ervaren: je bent welkom, je bent veilig, je bent geliefd. De capaciteit om die informatie ook neurologisch op te slaan is eerst gering. Daarom moet de baby veel rusten en als het wakker wordt, begint het feest weer en leert het steeds meer nabijheid, verbondenheid, eenheid en intimiteit. Zo wordt langzaam in de mate waarin het baby’tje ontvankelijk is, geleidelijk een vreugdevolle identiteit opgebouwd. Natuurlijk kan er veel verkeerd gaan in het bindings-en hechtingssysteem, met grote gevolgen; we hebben daar in Promise veelvuldig bij stilgestaan (zie de artikelen: bindingen 4; neuropsychologie 5; emotionele synchronisatie 6). De beginnende identiteitsvorming van de baby vindt plaats door interactie met het liefdevolle aangezicht van de moeder (en vader).
5. Vorming van de identiteit na wedergeboorte
Na de zondeval was de eerste reactie van Adam en Eva dat ze zich verborgen voor het aangezicht van God. Ze waren bang en beseften dat ze naakt waren (Gen. 3:10). Hun geweten klaagde hen aan, ze voelden zich schuldig, hun zondige natuur werd de norm, egocentrisch en op zichzelf gericht, maar feitelijk onder invloed van de boze. Ieder mens die in Adam geboren is, werd sindsdien in dezelfde staat geboren (Rom. 5:12). De gevolgen waren: weg uit Eden, weg van het aangezicht van God. Gelukkig heeft God de mens die zich verborgen hield, weer opgezocht: “Adam, waar ben je”. En Hij heeft zelf door het evangelie van Jezus Christus een oplossing gegeven. Door het verzoenend werk van Jezus, is de weg naar het aangezicht van God weer mogelijk gemaakt (Rom. 6:4). Ik heb hierboven, bij de natuurlijke geboorte, aangegeven dat bij de wedergeboorte de Heilige Geest in de mens komt wonen (Rom. 8:10,11). Door het geloof in het volbrachte werk van Christus worden we wedergeboren en een van de eerste gevolgen volgens Hebr.9:14 is dat hij ons geweten reinigt van daden die tot de dood leiden. Er is vergeving van zonden, er is geen angst meer voor schuld en straf, maar er is vreugde en bevrijding en verlossing! De schrijver van de Hebreeënbrief spoort ons aan om dan voor het aangezicht van God te komen (Hebr. 10: 19-22). In het oude verbond mocht de hogepriester eenmaal per jaar in de tempel in het binnenste heiligdom komen, we mogen nu door het bloed (leven) van Jezus met een oprecht hart en rein geweten en een lichaam gewassen met zuiver water voor het aangezicht van God komen! Zo wordt onze nieuwe identiteit gevormd voor het aangezicht van God. Een vreugdevolle en vredige identiteit, vele gelovigen geven aan dat men in die eerste periode overspoeld wordt met de liefdevolle nabijheid van God. Men noemt dat vaak ‘de eerste liefde’. Dit is vergelijkbaar met de overvloedige liefde en nabijheid van de moeder bij het baby’tje. Aan de wedergeboren mens worden nog niet veel eisen gesteld, de veilige hechtingen en bindingen en verbondenheid en intimiteit met God moeten nog verder worden gevormd.
6. Het aangezicht van God
In een concordantie lezen we dat het woord aangezicht meer dan 600 keer in de Bijbel voorkomt. De meest bekende tekst is de ‘oudtestamentische zegen’ in Num. 6:24-26:
- “Moge de Heer u zegenen en u beschermen. Moge de Heer het licht van Zijn gelaat over u doen schijnen en u genadig zijn. Moge de Heer u Zijn gelaat toewenden en u vrede geven.”
- Ps. 4:7-8 Laat het licht van uw gelaat over ons schijnen, in U vindt mijn hart meer vreugde.
- Ps. 89:16 Gelukkig het volk dat van Uw Naam getuigt en leeft, Heer, in het licht van Uw gelaat. Juichend roepen zij Uw Naam, dag aan dag.
- Ps. 21:7 Want Gij maakt hem rijk gezegend voor immer. Gij overstelpt hem met blijdschap voor Uw aangezicht.
- Ps. 16:11 “Gij maakt mij het pad des levens bekend; overvloed van vreugde is bij Uw aangezicht, liefelijkheid is in Uw rechterhand, voor eeuwig”.
Deze laatste tekst wordt geciteerd door Petrus in zijn belangrijke toespraak in Handelingen 2:28:
- “Gij hebt mij wegen ten leven doen kennen; Gij zult mij vervullen met verheuging voor Uw aangezicht”.
- Spreuken 15:30: “Een lachend gezicht verblijdt het hart”
En van Jezus staat er metaforisch geschreven (over de begintijd, voordat Hij naar deze aarde kwam): Spr. 8:30-31 (Willibrordvertaling): Ik stond als uitvoerster aan zijn zijde, en ik was zijn vreugde, mij dag in dag uit verheugend voor zijn aangezicht, steeds weer, mij verheugend over zijn aardrijk en ik vond mijn vreugde bij de mensen.
Deze tekstgedeelten spreken van de enorme levensvreugde die het brengt als we ons leren verheugen in Gods blijde blik naar ons. Het geeft ons energie. Het verdrijft oude valse (vergiftigende) schaamte die anderen wellicht op ons gelegd hadden door hoe ze ons behandeld hadden. God, de Allerhoogste, is het oneens met ieder die me neerbuigend bekijkt, met ieder die me misbruikt, met ieder die me niet ziet als waardevol! Heb je Zijn gezicht niet gezien? Heel Zijn gezicht zegt dat ik – en ook jij – er mogen zijn! Dat we – door Jezus’ verzoeningswerk – voor Hem oké zijn! (7).
7. Verdere ontwikkeling van de natuurlijke identiteit
Voordat de intellectuele ontwikkeling verder gestalte krijgt, oefenen de hersenen van de pasgeborene twee belangrijke vaardigheden. Ten eerste: de capaciteit van emoties leren verwerken en het weer snel tot rust komen na een emotionele piek. Onze hersenen hebben hun beperkingen om vreugde en blijdschap te verwerken. Een peuter krijgt, als hij of zij 6 maanden oud is, zelfbewustzijn. Dit gebeurt vooral door ‘mindsight’: kijk naar iemand en je weet hoe ze over je denken, vooral als je iemand beter kent. Peuters met slechte bindingen en bevestigingen hebben daar helemaal geen gevoel meer over. Je leert door modelling. De baby dupliceert vooral door mindsight. Op éénjarige leeftijd kunnen kinderen zich in hun gezicht anders voordoen. Het kind van 6-12 maanden oud ontwikkelt zijn identiteit door vreugdevol en blij te zijn. Vanaf 12 maanden tot achttien maanden leert het kind vanuit boze of negatieve emoties weer terug te komen tot mensen waar ze van houden, een terugkeer naar blijdschap en vrede vanuit een negatieve emotie. Als de moeder bij een poepluier bijvoorbeeld ‘bah’ zegt, krijgt de peuter de schrik van zijn leven, want iemand die van je houdt, maakt zomaar een afwijzend gebaar en geluid! Dit is een hele sterke afwijzende emotie die verwerkt moet worden. Als de moeder daarna weer lief en aardig doet, leert de peuter dat binnen een veilige liefdevolle relatie ook minder leuke dingen kunnen gebeuren, maar dat het toch weer tot rust kan komen omdat de geleerde bevestigende en veilige banden niet snel verbroken worden. Zo leert het tot rust te komen van een sterke emotie.
De mate waarin dit mogelijk is, is afhankelijk van de neurologische mogelijkheden van het identiteitscentrum in de hersenen. Dit is het ROPC, de Rechter Orbitale Prefrontale Cortex. Rechter betekent de rechterhersenhelft, orbitaal betekent onder de oogkas, dus achter het rechteroog, prefrontaal betekent aan de voorzijde van de hersenen, en cortex betekent het schorsgedeelte van de hersenen. Een mens wordt geboren zonder dit gebied en het kan na 18 maanden uitgroeien tot 35 % van de omvang van de gehele hersenen. Deze groei hangt af van de stimulatie van het brein op dit gebied. Als het niet ontwikkeld of gestimuleerd wordt, vind je vaak atrofie of zelfs afbraak van geleerde verbindingen. Het limbische systeem myeliniseert (een vettige stof komt om de zenuw die de geleidingssnelheid verbetert) wanneer het kind 15 maanden oud is. Sterke emoties worden sneller en heftiger ervaren. Het lijkt of er een extra versnellingskracht ingezet wordt bij woede en angst. Als het kind een vreugdevolle identiteit heeft opgebouwd en geleerd heeft daarnaar terug te keren, geeft het geen problemen. En anders kunnen kinderen soms verschrikkelijke woedeaanvallen krijgen waar ze bijna niet meer uit komen. Ze leren niet relationeel te reageren, want tot dan toe ontwikkelt ieder deel van de emoties en hersenen zich op zichzelf. Bij een goede ontwikkeling van het ROCP leert de peuter door vreugdegevoelens één mens te zijn, waardoor verschillende delen van de hersenen gedirigeerd worden door het ROCP. De peuter leert later te synchroniseren met anderen. Als dit met gevoelens niet gebeurt, wordt de peuter gauw humeurig en worden boosheid en angst niet meer als van je zelf beleefd. Wanneer deze processen niet geleerd worden rond de achttiende maand, wordt het steeds moeilijker. Als je niet geleerd hebt terug te keren tot vreugde, mis je op een gegeven moment zelfs de mogelijkheden om neurologisch tot rust te komen. Op volwassen leeftijd leidt dat bij 60 tot 70 % tot psychische problemen.
8. Verdere ontwikkeling bij de geestelijke identiteit
Na de ‘eerste liefde’ moeten wedergeboren gelovigen de vreugdecapaciteit met God (be)oefenen. Zij moeten leren voor het aangezicht van God te komen en leren bij Hem te rusten. Je kunt ook zeggen: leren jezelf bij Hem tot rust te brengen. Dus niet leren in jezelf sterk te zijn, maar sterk te worden in Hem. In Psalm 84:5-8 (NBV) staat in dit verband:
“Gelukkig wie wonen in Uw huis, gedurig mogen zij U loven. Gelukkig wie bij U hun toevlucht zoeken met in hun hart de wegen naar u. Trekken zij door een dal van dorheid, het verandert voor hen in een oase; rijke zegen daalt als regen neer. Steeds krachtiger gaan zij voort om in Sion voor God (voor Zijn aangezicht) te verschijnen” .
Het is dus oefenen op de gebaande weg (NBV) van ons hart naar het hart van God, voor Zijn aangezicht. Naarmate die weg meer wordt gelopen, meer geoefend is, wordt hij meer begaanbaar en gemakkelijker. Zelfs al gaan we door een dal van dorheid (vergelijk ‘ bah’ bij de peuter), als in ons hart (geest) die gebaande weg is, zal de dorheid veranderen in een bron van vreugde en vrede voor Zijn aangezicht, van kracht tot kracht. Door allerlei gebeurtenissen van zonden en stress moeten we leren naar het aangezicht van God te gaan om tot reiniging, vreugde en vrede te komen. Pas dan worden we geestelijk sterk of zoals David het zegt in Psalm 51:
“Schep, o God, een zuiver hart in mij, vernieuw mijn geest, maak mij standvastig, verban mij niet uit uw nabijheid. (!!) Neem uw Heilige Geest niet van mij weg. Red mij, geef mij de vreugde van vroeger, de kracht van een sterke geest”.
Een peutertje vindt verstoppertje spelen leuk. Dat is af en toe je gezicht verbergen, bijvoorbeeld onder een doekje en dan lachend weer tevoorschijn komen. Dit leert: ook al zie je me even niet, ik ben er toch en kom plotseling tevoorschijn. Dat is ook een geestelijk principe: we moeten erop vertrouwen dat God in ons leven ‘in control’ is, ook al zien we hem of bemerken Hem even niet.
Het belangrijkste leerproces van een baby en peuter tot 3 jaar is leren te ontvangen. Als dit op natuurlijke en geestelijke wijze niet geleerd wordt, zullen er later, als men volwassen is, stormachtige en oppervlakkige relaties ontstaan.
9. Groei in een volwassen identiteit
In het boek ‘Leven naar Gods plan’ (9) worden de verschillende taken, die geleerd moeten worden voor natuurlijke en geestelijke volwassenheid, uitgebreid beschreven. In dit artikel kan dat helaas niet allemaal uitgewerkt worden. Voor 4-12-jarigen is de belangrijkste leertaak: voor zichzelf kunnen zorgen. In geestelijke zin betekent dit leren: zelf bidden, wensen voor God neerleggen, doorzettingsvermogen ontwikkelen, leren ontdekken welke unieke eigenschappen God hem of haar gegeven heeft. Als dit niet geleerd wordt, zal het kind later, als het volwassen is geworden, geen (geestelijke) verantwoordelijkheid voor zichzelf kunnen nemen. De leeftijd van 13 jaar tot de geboorte van het eerste kind moeten worden geleerd voor twee mensen tegelijk te zorgen. Als dit niet geleerd wordt, zal de volwassene later niet in staat zijn om relaties aan te gaan waarin beiden voldoening ondervinden. Na het 13ejaar wordt geleerd een band met leeftijdsgenoten aan te gaan en een groepsidentiteit te ontwikkelen, men leert een bijdrage te leveren aan de gemeenschap en zich daarmee verbonden te voelen. Het spreekt vanzelf dat een gezonde geloofsgemeenschap daarin een grote rol kan spelen. Bij de ouderen, dat zijn degenen die de leeftijd van volwassen kinderen hebben, is de belangrijkste taak: voor de gemeenschap zorgen zonder daar iets terug te verwachten. Als deze taak niet volbracht wordt zullen geloofsgemeenschappen zich kenmerken door steeds minder geestelijke volwassenheid. Een oudere waardeert ieder lid van de gemeenschap om wie hij is en zal de gemeenschap leiden en helpen geestelijk te groeien.
Voor veel mensen is het moeilijk voor het aangezicht van God te komen. De volgende oefening is een voorbeeld hoe dit gestructureerd kan gebeuren. Leren luisteren voor het aangezicht van God, hoe Hij jou ziet. Leer Zijn vreugde over ons te ontvangen!
Notities
- Dr. E. James Wilder, De rode draak verslagen: bouwen aan een liefdevolle gemeenschap, Archippus Boeken, Enschede 2008. Prijs €24,95, 376 pagina’s , ISBN 978-90-79011-02-5.
- Dr. E. James Wilder, Met vreugde man zijn: groeien naar volwassenheid, 448 p., genaaid gebrocheerd. ISBN: 9789079011018. Verkoopprijs: €24,95.
Identiteitsoefening: Weten wie je in Christus bent
Neem hiervoor wekelijks minimaal een half uur de tijd
De bedoeling van de oefening
We hebben, als het gaat om onze identiteit, vaak verkeerde denkbeelden. Vaak spelen verkeerde criteria zoals lichamelijke of psychosociale daarbij een grote rol. Het is voor de christelijke identiteit van groot belang dat we in contact komen met God, en leren luisteren naar wat God door Zijn Woord en Geest zegt, wie we zijn. Daarvoor moeten we leren luisteren naar Hem. Daarbij spelen niet alleen intellectuele zaken, maar ook gevoelens en associaties, een rol. God gebruikt in de volgende Bijbelteksten tientallen beelden en vergelijkingen wie wij, gelovigen in Christus, mogen zijn voor Hem. In deze ‘stille tijd’ oefening of christelijke meditatieoefening kun je je op Hem afstemmen en op wie Hij zegt dat je bent. Als hulpmiddel heb je een paar vragen, die je helpen structuur in de oefening te brengen. Enkele vragen zijn deels verstandelijk te beantwoorden, zoals de context, voorwaarden etc.. Ook zijn er vragen, die meer een appel doen op de linkerkant van de hersenen, zoals welke associaties je hebt of de vraag: hoe spreekt God door die tekst? Als je bijvoorbeeld de tekst neemt dat wij de kinderen van God zijn, kun je je afvragen waarom God die vergelijking in Zijn Woord gebruikt en wat er binnen die relatie speelt. Zo zijn er tal van eigenschappen van een goede vader: hij geeft liefde, hij zorgt, hij voedt op, hij luistert, hij deelt leven etc., etc.. Dan kan in die stille tijd er bijvoorbeeld uitspringen: een goede vader raapt zijn kind op als het struikelt en helpt het verder. Dat zijn zaken die je hoogstwaarschijnlijk wel weet, maar die door de Heilige Geest en het Woord plotseling weer intens onder je aandacht gebracht kunnen worden. En die je juist op dat moment nodig hebt of die je kunnen bemoedigen. Je mag dan zeggen: God heeft zo tot me gesproken door dat woord. Natuurlijk moeten de antwoorden getoetst worden: komen ze voort uit mijn oude leven of zelfs van de boze? Maar als je bidt voor bescherming en als je vanuit die bijbelse voorbeelden luistert naar de stem van God, leer je wat je identiteit is, wie je bent. Je oefent je geestelijke antenne voor het aangezicht van God (zie het artikel over identiteit voor het aangezicht van God).
Werkwijze
Lees het artikel over identiteit in het aangezicht van God nog eens door. Lees ook eerst tweemaal de bedoeling en werkwijze van deze oefening door. Het is de bedoeling om uit de vele Schriftplaatsen die hierna volgen een tekst uit te zoeken. Deze Bijbeltekst moet je eerst in zijn context gaan lezen. Daarna in gebed aan God vragen of Hij deze tekst aan je hart en je verstand duidelijk wil maken. Dank God voor de inhoud van de tekst. Vraag of God persoonlijk tot je wil spreken. Schrijf de tekst in je eigen bewoordingen op. Als er beelden of vergelijkingen in de tekst gemaakt worden, probeer te omschrijven wat die beelden inhouden. Zijn er voorwaarden gesteld in de inhoud van de tekst? Schrijf op wat voor associaties je hierbij hebt, schrijf op hoe de Here Jezus Christus tot je spreekt en hoe je bemoedigd wordt door deze tekst. Lees het ook hardop aan de Heer voor als een dankgebed, lees het ook voor aan personen die vertrouwd zijn. Ook als later op een ander tijdstip je andere dingen te binnen schieten kun je die opschrijven. Maak alle aantekeningen in een apart schrift of map. Je kunt de vragenlijst steeds opnieuw printen. Dateer je aantekeningen. Je kunt zo een belangwekkend document voor jezelf opbouwen, waar je ook later veel steun en kracht uit kunt putten.
Wie ben ik?
Mat. 5:13 | Ik ben het zout der aarde |
Mat. 5: 14 | Ik ben het licht der wereld |
Joh. 1 :12 | Ik ben een kind van God. |
Joh. 15: 1,5 | Ik ben een rank van de ware wijnstok, een kanaal voor de liefde van Christus |
Joh. 15:15 | Ik ben een vriend van Christus |
Joh. 15:16 | Ik ben door Christus uitgekozen en aangewezen om Zijn vrucht te dragen |
Rom. 6:18 | Ik ben een dienaar van de gerechtigheid. |
Rom. 6:22 | Ik ben een dienaar van God. |
Rom. 8:14,15; Gal. 3:26; 4:6 | Ik ben een zoon van God; God is mijn geestelijke Vader. |
Rom. 8:17 | Ik ben een mede-erfgenaam van Christus, en heb deel aan het erfgoed van Christus. |
1 Kor. 3:16, 6:19 | Ik ben Gods tempel. Zijn Geest en Zijn leven wonen in mij |
1 Kor. 6:17 | Ik heb mij aan de Heer gehecht en ben een geest met Hem |
1 Kor. 12:27; Ef. 5:30 | Ik ben een lid van het Lichaam van Christus |
1 Kor. 15:10 | Ik ben NIET de grote ‘IK BEN’ (Ex. 3:14; Joh. 8:24,28,58) Maar door genade van God ben ik wie ik ben. |
2 Kor. 5:17 | Ik ben een nieuwe schepping |
2 Kor. 5: 18,19 | Ik ben verzoend met God en Hij heeft mij de bediening der verzoening gegeven |
Gal.3: 26,28 | Ik ben een zoon van God en ik ben in Christus een met andere christenen. |
Gal. 4:6,7 | Ik ben een erfgenaam van God, omdat ik een zoon van God ben. |
Ef. 1:1, 1 Kor. 1:2, Fil. 1:1, Kol. 1:2 | Ik ben een heilige. |
Ef. 2:10 | Ik ben een maaksel van God, in Christus Jezus geschapen om Zijn werk te doen. |
Ef. 2:19 | Ik ben een huisgenoot van God. |
Ef. 3:1; 4:1 | Ik ben een gevangene in de Heer |
Ef. 4:24 | Ik ben rechtvaardig en heilig. |
Fil. 3:20; Ef. 2:6 | Ik ben een burger van een rijk in de hemel, en ik heb nu al een plaats in de hemelse gewesten. |
Kol. 3:3 | Ik ben verborgen met Christus in God. |
Kol. 3:4 | Ik ben een uiting van het leven van Christus, omdat Hij mijn leven is. |
Kol. 3:12; 1 Thess. 1:4 | Ik ben door God uitverkoren, heilig en bemind. |
1 Thess. 5:5 | Ik ben een kind van het licht en niet van de duisternis |
Hebr. 3:1 | Ik heb deel aan de hemelse roeping |
Hebr. 3:14 | Ik heb deel aan Christus, ik heb deel aan Zijn leven. |
1 Petr. 2:5 | Ik ben een levende steen en laat me gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis. |
1 Petr. 2:9,10 | Ik hoor bij een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk God ten eigendom. |
1 Petr. 2:11 | Ik ben een bijwoner en vreemdeling in deze wereld waar ik tijdelijk woon. |
1 Petr. 5:8 | Ik ben een vijand van de duivel |
1 Joh. 3:1,2 | Ik ben een kind van God en ik zal gelijk zijn aan Christus, als Hij terugkomt op aarde |
1 Joh. 5:18 | Ik ben uit God geboren. Het kwaad, de duivel, heeft geen vat op mij |
Invulformulier: “Weten wie je bent in Christus, dat is je kracht”
Datum:
Tekst:
- In een andere vertaling:
- Context in de Bijbel:
- Bid, vraag God of Hij deze tekst in je hart en verstand wil brengen. Vraag of Hij persoonlijk tot je wil spreken.
- Schrijf de tekst in je eigen woorden op.
- Zie je of denk je aan een beeld of een vergelijking?
- Zijn er voorwaarden gesteld in de tekst?
- Welke associaties heb je hierbij?
- Schrijf op hoe de Here Jezus tot je spreekt in deze tekst.
- Word je bemoedigd? Waarom?
- Dank de Heer in een dankgebed, noem je bemoedigingen!
- Zijn er personen met wie je dit zou willen delen?
- Opmerkingen, aantekeningen, gedachten.